Industrialisatie is niet alles
Op het jongste internationaal ecologisch congres te Helsinki werd de Braziliaanse regering als de meest kortzichtige ter wereld beschreven o.a. omdat zij door haar beleid van industrialisatie ten allen koste op korte tijd bezig is een gebied groter dan Europa in een woestijn om te zetten. Nu is het wel waar dat sommige uitspraken van Braziliaanse ministers (‘ik wou dat elke boom in Brazilië vervangen werd door een fabrieksschoorsteen...’) wel aanleiding geven tot deze kwalifikatie. Maar zijn onze eigen bewindvoerders dan zoveel minder kortzichtig? Al zijn onze ministers voorzichtiger met hun uitspraken - in hun daden onderscheiden zij zich klaarblijkelijk weinig van hun Braziliaanse collega's. Deze bedenkingen maakte ik mij bij het lezen van het - overigens voortreffelijke - Noordzeehaven-nummer van Neerlandia.
Uit deze degelijke beschrijvingen blijkt dat onze ingenieurs fantastische technische prestaties geleverd hebben. Dat dank zij deze reuzewerken, het nationaal product van de lage landen aan de zee in volume en in geldwaarde enorm is toegenomen. En dat deze zelfde landen hierdoor opgeklommen zijn tot de selecte groep der ‘rijke’ industrielanden, dat zij een niet onaardig volume aan petroleumproducten, staal en noem maar op, voortbrengen, allemaal dingen die ongetwijfeld van aard zijn om op iets oudere staatslieden indruk te maken en aldus ons nationaal prestige te dienen. Dat deze industrialisatie werkgelegenheid geboden heeft aan werkzoekenden, al dient dit laatste gerelativeerd vermits enerzijds deze zware industrie rond de havens ‘kapitaalintensief’ is en dus relatief weinig arbeiders per hoeveelheid te werk stelt (in Nederland is er zelfs een niet onbelangrijke schuimrubbereenheid waar slechts 1 arbeider werkt)
en anderzijds het tekort aan arbeidskrachten de regeringen ertoe aanzet arbeiders uit verre landen te importeren.
Maar dit alles toegegeven zijnde, ‘so what?’ Zijn onze landen welvarender geworden? Misschien wel. Alhoewel er voor de oorlog vermoedelijk niet veel meer honger geleden werd dan nu, en de mensen niet minder warm gekleed of slechter gehuisvest waren dan nu, kan worden gesteld dat de grotere keuze in voedingswaren en klederen, de talrijke toestellen die het de huismoeder gemakkelijker maken, de mogelijkheid grotere reizen te maken en de lagere arbeidsduur alsmede de uïtgebreidere sociale wetgeving, de mensen ‘rijker’ hebben gemaakt dan vóór veertig jaar. Daarentegen zijn heel wat goederen waarvan onze ouders genoten, zonder te betalen, duur of onvindbaar geworden: rust, stilte, zuivere lucht, zuiver water, gemakkelijke verkeersmogelijkheden, contact met de natuur, ja zelfs gezond voedsel.
Wat Antwerpen aangedaan werd schreit ten hemel: deze eens zo prachtige stad, rijkelijk bezaaid met barokke fin-de-siècle monumenten en waarvan het hart gevormd werd door een gezellige, middeleeuwse oude wijk, is nu een troosteloze aaneenrijging van parkeerplaatsen, autosnelwegen en blokkenhuizen hier en daar door ‘promotoren’ neergezet om kantoorruimte te bieden aan de nieuwe industrie die de groene gordel van de stad bezet en er giftige gassen over uitgiet. De Schelde is dood, en de minder begoede Sinjoor die vroeger kon kuieren langs de Scheldeboorden, is nu verplicht een verre tocht te ondernemen om nog gezonde lucht te kunnen inademen. Het voorbeeld van Antwerpen schijnt echter weinig indruk te hebben gemaakt op de Westvlaming die Zeebrugge wil uitbouwen tot een grote industriehaven. Dat zij hierdoor de kip met de gouden eieren van het kusttoerisme kunnen doden, ligt voor de hand. Nu reeds is het zeewater er zo bezoedeld dat zelfs
de bacteriën sterven van de er in geloosde giftige stoffen.
Behoren de ‘weiden als wiegende zeeën’ en de ‘vreedzame stille natuur’ in Vlaanderen al onherroepelijk tot het verleden, in Nederland is het niet beter gesteld. Het enige verschil lijkt te zijn dat, waar de Belgen hun leefmilieu op een nogal slordige wijze laten verloren gaan, de Nederlanders de vernietiging van hun welzijn planmatig uitvoeren. Nog vers in het geheugen ligt de opoffering van het merkwaardige natuurreservaat ‘De Beer’ (900 ha) aan de moloch van de Rotterdamse industrie. Ook de Waddenzee met zijn talrijke natuurgebieden wordt nu bedreigd door industrieplannen waarvan het nut, zelfs economisch gezien, twijfelachtig is, maar die ongetwijfeld het prestige van de Nederlandse ingenieurs ten goede zullen komen. Het was nuttig dat een degelijk overzicht gegeven werd van de grote haven- en industrialisatiewerken die nu uitgevoerd worden. Maar triomfalisme lijkt mij hierbij volkomen ongepast. Daarvoor is de keerzijde van de medallie al te lelijk.
ANDRé MONTEYNE