Na het verscheiden van Jan Greshoff en Simon Vestdijk
Enkele dagen na elkaar zijn twee van de vruchtbaarste Nederlandse schrijvers overleden, de een in Kaapstad, 19 maart, de ander in Utrecht, 23 maart.
Eén van zijn eerste ‘opschrijfsels’ zag Jan Greshoff in Neerlandia in druk. Het was: ‘iets dat in de verte op een sonnet geleek en waarschijnlijk van een goede vaderlandse gezindheid getuigde, want het verscheen in ‘Neerlandia’. Hij was toen bijna 19 jaar. Het vers droeg de titel ‘Mijn land’, was opgedragen aan dr. J.B. Schepers en gedateerd: Scheveningen 2 november 1907.
Een opsomming van hetgeen hij in de zestig jaar daarna aan de persen toevertrouwde vult vele bladzijden: enkele tientallen gedichtenbundels, rijmprenten, poëzie-bloemlezingen; een kleine honderd prozawerken; boutades, critieken, essays, bloemlezingen en vertalingen, ook een geschiedenis der Nederlandse letterkunde, samen met De Vries. De vele artikelen in ‘Het Vaderland’, Den Haag, de ‘Nederlandse Post’, Kaapstad, en andere kranten en tijdschriften zijn ontelbaar.
In zijn beginjaren hanteerde hij ook wel de etsnaald om iets van zijn fijnzinnige wezen uit te drukken: ‘Ik maakte enige prentjes in verschillende technieken, waaraan ik een vermelding te danken heb in de ‘Korte geschiedenis der Hollandse schilderkunst’ (van Albert Plasschaert). Zijn fijne handschrift lijkt ook wel geëtst. En alles bracht hij in dat eigen handschrift met de pen op papier.
Het is onmogelijk zulk een rijk, aan de letteren toegewijd leven hier in volle omvang te schetsen. Een van de drie die hij zijn geestelijke zonen noemt, is enkele jaren geleden op een proefschrift over hem gepromoveerd.
Ons A.N.V. orgaan wil niet achterblijven, hem bewonderend te herdenken.
Stop mij maar stiekem ergens onder 't zand; geen kransen en geen uitgehouwen zerken, geen commentaren, geen complete werken, alleen een vrouw die snikt achter haar hand.
Dat schreef hij eens.
Maar als goede vrienden weten wij dat hij toch dit verzoek niet zó ernstig meende: voor waardering van zijn edelste bedoelingen en de toewijding daaraan is ieder mens ontvankelijk en dankbaar en was ook hij niet ongevoelig.
Op zijn 70ste verjaardag, 15 december 1958, heeft een comité van Nederlanders, Vlamingen en Zuidafrikaners met zelfs leden in Amerika en Mexico, onder voorzitterschap van Jan van den Berg, ambassadeur der Nederlanden te Pretoria, hem op vorstelijke wijze gehuldigd. Het geschenk stelde hem in staat met zijn vrouw weer een bezoek aan Europa te brengen. Met zijn pen kan een Nederlandse schrijver maar bezwaarlijk zijn brood verdienen en zeker geen dure reizen betalen!
Zo kon hij opnieuw een van zijn twee levenswijzen betrachten. In 1960 schreef hij over zichzelf:
‘Besta van 1910, dus een halve eeuw, voor en van het Schrijven: dagbladwerk en letterkunde. Een leven zonder andere avonturen dan die van lectuur en reis. Ik ken geen andere wijze om te ontkomen aan de sleur. En aan een staat van zaken in deze wereld, waar ik mijn goedkeuring niet aan kan hechten.’
‘Schrijven’, met een hoofdletter, want hij stelde dit handwerk hoog. En reizen. Begin van dit jaar schreef zijn vrouw mij nog: ‘Wij zitten op het ogenblik te piekeren of het toch nog niet eens mogelijk zou zijn, naar Nederland te vliegen’.
Met ‘volmaakte overgave aan de schone letteren’, zo leefde hij.
Bij zijn zestigste verjaardag dichtte A. Roland Holst:
‘Nooit aflatende hartstocht voor het woord,
bewapend met talenten ongehoord:
een rijkdom, waar dat schoon talent der
nog begenadigend omhenen gloort.’
Waar hij ook vertoefde, hij las of schreef. In ons tijdschrift is het wel merkwaardig, te vermelden, dat dit vooral gebeurde in de drie landen, die ons Verbond cultureel allereerst wil dienen: Nederland, Zuid-Afrika (ruim 30 jaar) en Vlaanderen, ook korte tijd in de Verenigde Staten van Amerika en Frankrijk. Ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag schreef ik over deze ‘onafhankelijke homme de lettres’ in Neerlandia van december 1968. In ruime zin is zijn werk van grote waarde voor de doeleinden van ons Verbond.
Zoals velen die de Nederlandse taal en literatuur liefhebben, kwam ik al vroeg met zijn werk in aanraking: treffende gedichten, critieken en de boeiende gesprekken met ‘Dichters in het koffijhuis’ die hij onder pseudoniem Otto P. Reys, ‘In den gulden winckel’, heerlijker gedachtenis, voerde.
In de vijftiger jaren leerden wij hem en zijn vrouw van nabij kennen. Het was een verkwikking als wij na de 1600 km lange reis van Pretoria, te Kaapstad in een koffijhuis, soms samen met de Nederlandse consul-generaal dr. N.A.C. Slotemaker de Bruïne, of op de onvergetelijke ‘Grashof’ - ontworpen door zijn zoon - aan de stille Quarryheuvel onder de beschutting van de Tafelberg, konden praten over veel dat ons ter harte ging, zoals o.m. de ontwikkeling van ‘Standpunte’ dat de Zuidafrikaanse schrijf- en dichtkunst stimuleerde. Evenals verscheidene tijdschriften in Nederland was ook dit grotendeels vrucht van zijn energieke liefde voor de literatuur en haar ontplooiïng in het Nederlandse taalgebied. De volle wanden van zijn studeervertrek en andere kamers met veel unieke bibliofiele uitgaven weerspiegelden pluriform zijn leven voor en met het boek.
Een enkele maal spraken wij er ook over de niet-literaire zaken van Zuid-Afrika; zelf bijzonder critisch, veroordeelde hij fel de domme en hatelijke commentaren van Nederlanders die het land met wat het ten diepste bewoog, niet kenden zoals hij.
In de loop van 1969 hebben wij hem nog enkele malen kunnen bezoeken, toen wij een honderd km ten zuiden van Kaapstad verbleven. Zelf kon hij nauwelijks nog van huis en Grashof wegkomen, sinds hij kort na elkaar beide heupen had gebroken. Toch kon hij begin van dit jaar nog met dr. H.J. Levelt en zijn vrouw, vrienden uit de jaren 1946-1952 toen dr. Levelt consul-generaal van Nederland in Kaapstad was, zijn huis verlaten.
De pen kon hij al enkele jaren niet meer hanteren, hij bleef een prettig causeur, zij het in rustiger tempo, en een onverdroten lezer. Zijn broze lichaam kon echter zijn sprankelende geest niet lang maar dienen. Na een hevige pijnaanval lag hij drie weken bewusteloos en herkende hij niemand meer. Zijn vrouw, Aktie Greshoff - Brunt, schreef ons kort geleden: ‘Jan is gelukkig tot kort voor zijn dood gebleven zoals jullie hem nog gezien hebt’. Zij gewaagde van ‘zijn inspirerende persoonlijkheid en zijn lief en