Neerlandia. Jaargang 74
(1970)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Gezien vanuit Parijs...
| |
Belangstelling voor Nederlandse kunst.Als de voornaamste bijdrage van de Nederlanden tot de Europese cultuur wordt uiteraard de kunst beschouwd. Dat is een open deur die ik niet verder wens in te trappen: Rembrandt en Van Gogh, Rubens en Van Dijck... Van Dijck eigenlijk meer dan Rubens, althans wat Frankrijk betreft, want mijn landgenoten houden meestal niet bijster veel van barok. In verband met de kunst zou ik alleen maar willen herinneren aan twee recente tentoonstellingen in Parijs: enkele jaren geleden Vermeer, die qua aantal bezoekers alléén werd ‘verslagen’ door Toetanchamon, en dit jaar de Vlaamse schilders van Ensor tot Permeke. Niet zonder aarzeling was, naar men vertelt, het initiatief tot deze laatste manifestatie genomen, en het werd tenslotte toch een daverend succes.
Misschien zullen de Fransen daardoor behoefte krijgen om meer te weten te komen over Vlaanderen. Dit is ook dringend noodzakelijk. Wel vernemen zij af en toe een verre echo van de taalstrijd, maar ze blijven eenzijdig geïnformeerd. De overgrote meerderheid weet niet dat ‘Vlaams’ en ‘Hollands’ twee nuances zijn van eenzelfde taal, en dat er zoiets bestaat als een Nederlandse literatuur in België. Ten opzichte van dit laatste punt mag men wel het vermoeden opperen dat de bloei van de Franstalige Vlaamse letterkunde een halve eeuw geleden, waardoor althans iets van het Vlaamse wezen tot de ontwikkelde Fransman is doorgedrongen, er toch ook toe bijgedragen heeft om een scheef beeld van de situatie te bestendigen: Maeterlinck, Verhaeren, dàt waren nu eenmaal de Vlamingen.
Hier komt nog iets bij. Ik zal straks op de kwestie van de vertalingen ingaan. Doch hier moet ik alvast een betreurenswaardig feit opmerken, en wel dat aan een Franstalig boek, dat in België is gepubliceerd, in Frankrijk over het algemeen geen aandacht wordt besteed. Zou de verklaring hiervan soms te zoeken zijn in de omstandigheid dat in de eerste helft van de 19de eeuw heel wat Belgische drukkers zich schuldig hebben gemaakt aan illegale verspreiding van Franse literatuur? Zou deze manier van doen na honderd jaar soms nog een zekere, misschien onbewuste wrok hebben achtergelaten bij de Franse boekhandel? Ik geef de hypothese voor wat ze is. In elk geval weet bijna geen Fransman wie Streuvels was, terwijl toch de Vlaschaard en nog andere romans van hem al lang in het Frans verschenen zijn, maar - in Brussel of in Kortrijk. Ik vraag excuus voor deze uitweiding. Hoofdzaak is dat U begrijpt waarom ik het in het volgende voornamelijk over de Noordnederlandse beschaving, zoals de Fransen die opvatten, zal hebben.
Dat er sinds enkele jaren in Frankrijk veel meer dan vroeger gesproken wordt over de Nederlanders, ligt allereerst hieraan dat men er ook veel meer ziet. Niet slechts in Dordogne, waar het van uw landgenoten wemelt, op zoek naar een - al moeilijker te ontdekken - vervallen boerderijtje. Het is wel kenmerkend, om maar twee kleine feiten te noemen, dat brochures ten behoeve van de toeristen thans ook gesteld worden in het Nederlands, en dat een bekende autofirma op de achterruit van elke nieuwe wagen een biljet plakt om in vier talen, waaronder juist het Nederlands, een oliemerk aan te bevelen! | |
Politieke rol.Vóór Wereldoorlog II zàg men niet zo veel Nederlanders bij ons, en men hóórde ook zo weinig over de | |
[pagina 159]
| |
politieke rol van uw land: een landje dat zich vooral bekommerde om de zorgvuldige handhaving van zijn neutraliteit. Nu is het beslist anders. Nederland maakt deel uit van de internationale organisaties, en meer in het bizonder van het Europa der zes. Het heeft recht op medezeggenschap, en daar maakt het dan ook ruim gebruik van. Het initiatief dat destijds van oud-minister Mansholt is uitgegaan heeft natuurlijk ook in Frankrijk heel wat deining veroorzaakt: niet altijd in de gunstige zin, doch daar komt het in dit verband niet op aan. Ook ten opzichte van de Europese eenwording heeft Nederland zijn standpunt krachtig weten te doen uitkomen, en wel zó dat ten tijde van De Gaulle de Nederlandse en Franse regering hard tegen elkaar opbotsten: supranationaliteit, maar tóch met Engeland, zei Den Haag; géén supranationaliteit, en tóch geen Engeland, zei Parijs. Dus precies dezelfde paradox aan beide kanten. Wat er ook van zij, Nederland telt mee op politiek gebied. | |
Godsdienstige ontwikkeling.Ook de godsdienstige ontwikkelingen in Nederland zijn in Frankrijk niet onopgemerkt gebleven. In de eerste plaats omdat de Fransen daardoor eensklaps tot de ontdekking kwamen dat Nederland niet zo homogeen protestants is als ze gedacht hadden. Alleen al het bestaan van een 40% katholieken in dat bolwerk van het calvinisme was hun een openbaring. En dan al die nieuwigheden en nieuwigheidjes, die door een zekere pers uitgemeten en door een zeker publiek gulzig verslonden worden! Ook afgezien van die sentimentele kant wekt de situatie vanzelfsprekend veel belangstelling. Wat hier gebeurt, wordt daarginds door de enen toegejuicht, door de anderen verafschuwd, doch eigenlijk weet niemand waar men precies aan toe is. Want als de toestand al vrij onoverzichtelijk blijft voor wie enigszins op de hoogte is van het leven in Nederland, hoe verward, ja onbegrijpelijk moet hij dan zijn voor de doorsnee-Fransman!
Dit is niet slechts een kwestie van taal. Een element van belang ligt eveneens in de simplistische voorstelling die men zich in het buitenland vaak vormt van het Nederlandse volkskarakter. De Fransen wisten niet (en weten nog steeds niet) dat er onderscheid dient te worden gemaakt tussen boven en beneden de Moerdijk, en óók niet dat zelfs in het Noorden de onverstoorbaar kalme Hollander, wanneer hij zich eenmaal laat gaan, ongemeen radikaal kan worden. Hierbij komt nog dat de Fransen - en waarschijnlijk de buitenlanders in het algemeen - geen idee hebben van de geschiedkundige achtergrond. Ze beseffen niet dat de Nederlandse katholieken, na twee eeuwen lang in het getto te hebben geleefd, sinds de Franse revolutie anderhalve eeuw lang een ijzeren discipline in acht hebben moeten nemen om hun plaats in het nationale leven te kunnen herkrijgen en dat de huidige gebeurtenissen naar alle schijn, althans gedeeltelijk, toe te schrijven zijn aan een plotselinge reactie op die historische toestand. | |
De Nederlandse letteren in Frankrijk.Ik heb U in het begin al gezegd, Dames en Heren, dat dit geen vast aaneengesmeed betoog zou worden. Wéér ben ik gaan uitweiden. Laat ik op mijn thema terugkomen, en meer speciaal uw aandacht vragen voor het punt, dat mij beroepshalve het meest aan het hart gaat, nl. de Nederlandse letterkunde en de Nederlandistiek in Frankrijk. De Nederlandse letterkunde, dat wil praktisch zeggen: de vertaling van Nederlands - en natuurlijk ook van Vlaams - literair werk. Het staat helaas vast dat de Nederlandse letteren in mijn land nog niet die weerklank hebben gevonden die ze verdienen. Ik heb vroeger al eens geprobeerd de oorzaak hiervan na te gaan. ‘Gedurende de 19de eeuw heeft de Nederlandse literatuur (wie zou het ontkennen?) niets opgeleverd dat de vergelijking kon doorstaan met Björnson of Ibsen, Tegnér of Strindberg: ik noem opzettelijk slechts schrijvers, uit kleine landen afkomstig. Pas de Tachtigers brachten ze weer op Europees niveau. Maar lyrici zijn nu eenmaal onvertaalbaar. Vandaar dat men in Frankrijk gewend raakte, de Scandinavische auteurs wel, de Nederlandse niet te waarderen. En zo bleef het tot op onze dagen. Hoewel het Nederlands taalgebied, wat de literatuur aangaat, niet meer onderdoet voor welk land ook, is de circulus vitiosus nog altijd niet gebroken: men kan de Nederlandse schrijvers niet lezen omdat ze niet vertaald zijn, men wenst geen vertaling omdat men de schrijvers niet kent.’ | |
Vertalingen.Dit schreef ik vijftien jaar geledenGa naar voetnoot(1). Intussen valt er gelukkig een zekere kentering te constateren. Er verschijnen elk jaar in Parijs twee of drie goede boeken uit het Nederlandse taalgebied. De keuze, die door de uitgevers wordt gedaan, stelt ons echter voor een moeilijk probleem. Soms is die zonder meer begrijpelijk. ‘En de akker is de wereld’ of ‘De donkere kamer | |
[pagina 160]
| |
van Damokles’ sloten aan bij een nog recent verleden, terwijl ‘De ridder is gestorven’ (onlangs vertaald door mijn oud-student dr. Fessard, de Slauerhoff-specialist) in de smaak moest vallen bij liefhebbers van de nouveau roman. Maar waarom ‘Dorp aan de rivier’ of ‘De tienduizend dingen’? Niet dat ik deze twee werken versmaad: ik vraag mij alleen af waarom die wel, en andere, even waardevolle, niet? Er verschijnen ook hele reeksen, al dan niet regelmatig, zoals de ‘Pays-Bas / Flandre’-serie, waaraan de directie van de Editions Universitaires in 1967 is begonnen met steun van de Nederlandse en de Belgische regering en van het Prins Bernhard-Fonds. Het is de bedoeling dat telkens twee werken het licht zullen zien, één uit het Noorden, één uit het Zuiden. De reeks werd ingeluid door ‘De Geestelijke Bruiloft’ en ‘De kelner en de levenden’. Daarna kwamen tot nu toe Emants en Gijsen, Multatuli en Walschap aan de beurt. Ook de Unesco laat zich niet onbetuigd. Onder haar auspiciën verscheen kort geleden de (reeds in manuscript veel omstreden) vertaling van Vondels voornaamste treurspelen door J. Stals. De oude man, die al tientallen jaren op deze uitgave had zitten wachten, heeft die slechts enkele uren mogen overleven: hoewel de hevige kou, die toen in Parijs heerste, daar misschien niet vreemd aan was, is het aan te nemen dat hij vooral van vreugde is gestorven. Zo iets is meer gebeurd.
In andere gevallen is het tot stand komen van een vertaling tot op zekere hoogte te danken aan de relaties van de auteur of van de vertaler. Zo is Johan Fabricius erin geslaagd verscheidene van zijn romans bij zijn vriend Albin Michel onder te brengen. Zo heeft de even onvermoeibare als talentvolle Maddy Buysse, die goed thuis is in de Parijse uitgeverswereld, bijna het hele oeuvre van Claus op de Franse markt kunnen brengen (ik haal hier even aan dat op zijn minst twee stukken van Claus in Parijs zijn opgevoerd), alsmede ‘De man die zijn haar kort liet knippen’ (weliswaar pas 20 jaar na het origineel, doch beter laat dan nooit), de laatste twee romans van Ivo Michiels en - want van Hollandse literatuur is ze helemaal niet afkerig - Hamelinks fantastische verhalen.
Nu is het feit dat een vertaling verschijnt nog geen bewijs dat ze ook gelézen zal worden. Om het succes van een bepaald boek juist te kunnen schatten zou men moeten weten hoe groot de oplage was, of ze uitverkocht is, etc. Hier is natuurlijk geen sprake van. Hoogstens kan men zeggen dat, wanneer een uitgever een boek publiceert zonder enige officiële of officieuze subsidie, hij dan op een zekere verspreiding rekent. Want anders zouden ook de beste persoonlijke relaties hem daar vast en zeker niet toe brengen. | |
Nederlands aan Franse universiteiten.Hoe is het nu gesteld met de rol van de Nederlandse cultuur in ons universitaire leven? Het gaat hier slechts om bepaalde kernen, maar de invloed, die ervan uitgaat, is naar ik meen niet te verwaarlozen. Laat ik, om daarmee te beginnen, het driemaandelijkse vaktijdschrift ‘Etudes Germaniques’ noemen. Sinds de oprichting in 1946 draagt het de ondertitel: ‘Allemagne, Autriche, Suisse, pays scandinaves et néerlandais’. Dit is bij mijn weten een unicum in de tijdschriftenwereld. En de inhoud is navenant: om de twee jaar wordt een halve aflevering voor het Nederlands uitgetrokken. Ook de ‘Revue de littérature comparée’ mag hier niet onvermeld blijven: in dit tijdschrift is de belangstelling voor de Nederlandse letterkunde al een oude traditie. | |
[pagina 161]
| |
Wat het onderwijs zelf betreft, zou ik u er alleen in het kort op willen wijzen dat het Nederlands op het ogenblik aan zeven universiteiten - drie in Parijs en vier daarbuiten - gedoceerd wordt, met een totaal van ca. 500 studenten. Nederlands is weliswaar alleen bijvak, en dit zal waarschijnlijk zo blijven. Onze studenten hebben bijna altijd Duits als hoofdvak, soms ook Engels. Waarom zij Nederlands kiezen? Welnu, voor verreweg de meeste afgestudeerden zal het Nederlands van geen enkel praktisch nut zijn, - ofschoon aan de ene kant de Europese organisaties van tijd tot tijd een kans bieden aan wie vertaler wil worden en men aan de andere kant, op grond van recente verklaringen van de Franse minister van Onderwijs, wel mag hopen dat binnenkort het Nederlands een redelijke plaats zal innemen op de middelbare school. Doch dit is nog toekomstmuziek. Vooralsnog moet het Nederlands door de student zo goed als uitsluitend worden beschouwd als een middel om zijn horizon in taalkundig, literair en cultureel opzicht te verruimen. Het is voor mij - dit zult u zich wel kunnen indenken - steeds biezonder plezierig wanneer ik zie dat de een of andere student smaak begint te krijgen in 17de-eeuwse poëzie, in Gezelle, in Couperus, of dat hij van een vakantieverblijf in Holland of Vlaanderen profijt heeft weten te trekken om de mensen aldaar, hun leven en hun problemen te leren kennen. | |
Institut Néerlandais te Parijs.Dames en Heren, de tijd dringt. In plaats dus van voort te broderen op een onderwerp waaraan misschien te veel persoonlijke aspecten vastzittenGa naar voetnoot(2), zal ik nu eindigen met een woord van hulde aan de nagedachtenis van een man die meer dan wie ook gedaan heeft voor de verspreiding van de Nederlandse cultuur in het buitenland. Ik bedoel Frits Lugt, de oprichter van het Institut Néerlandais te Parijs, waar elke week minstens een lezing of een concert plaatsvindt, en waar hij met de smaak en de ervaring, die aan hem eigen waren, zo veel tentoonstellingen heeft georganiseerd die telkens weer door de pers met enthousiasme werden begroet. Frits Lugt is van ons heengegaan: zijn werk blijft, zijn voorbeeld ook. Moge dit in en buiten Frankrijk worden gevolgd, opdat steeds meer niet-Nederlanders aan de Nederlandse geest die waarde leren hechten waarop hij recht heeft als een bestanddeel van onze Europese beschaving.
PROF. DR. PIERRE BRACHIN Sorbonne, Parijs Prof. dr. PIERRE BRACHIN werd in 1914 te Montereau (S.-et-M.) geboren, studeerde Duits, Scandinavische Talen en Rechten en was enkele jaren leraar Duits. Hij promoveerde in 1950 aan de Universiteit van Parijs tot ‘docteur ès lettres’ met de vermelding ‘Très Honorable’ op een ‘thèse principale’ over ‘Le Cercle de Münster (1779-1806) et la pensée religieuse de F.L. Stolberg’. Na 1945 was dr. Brachin o.m. verbonden aan de universiteiten van Nancy en Rennes en werd later ‘professeur sans chaire’ aan de Universiteit van Bordeaux, waarna hij in 1952 werd benoemd tot hoogleraar in de Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Parijse Sorbonne. Professor Brachin is erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent en lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Momenteel werkt prof. Brachin met enige medewerkers aan een reeks tweetalige bloemlezingen Nederlandse literatuur, getiteld ‘Anthologie de la prose Néerlandaise’ en ‘Anthologie de la poésie Néerlandaise’.
|
|