Neerlandia. Jaargang 74
(1970)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Ruimtelijke ordeningHet probleem Brussel, zoals het zich op dit ogenblik stelt, is in hoge mate bepaald geweest door de ruimtelijke ontwikkeling van de agglomeratie. Enkele recente ontwikkelingstendensen worden aangegeven, vooraleer een samenvatting volgt van de belangrijkste planologische voorstellen betreffende de Brusselse omgeving. | |
Evolutie van Brussel en omgevingGa naar eind(1)De voortschrijdende verstedelijking in België manifesteert zich duidelijkst in de inwijkingssaldos naar de verstedelijkende gebieden. Tijdens de periode 1947-1961 kenden amper 12 van de 41 Belgische arrondissementen een inwijkingsoverschot. De vijf arrondissementen met de belangrijkste inwijkingsoverschotten waren: Brussel met 109.543 inwoners, Luik met 35.186 inwoners, Antwerpen met 24.981 inwoners, Nijvel met 17.932 inwoners, Charleroi met 14.430 inwoners. Met uitzondering van Gent hebben de vier andere belangrijkste stedelijke agglomeraties met hun omgeving de hoogste inwijkingsoverschotten. Nijvel heeft de plaats van Gent ingenomen (dat zelfs een uitwijkingsoverschot kende). Tenopzichte van de bevolking kende Nijvel het sterkste inwijkingsoverschot van het land (76%). Het dankt dit aan de nabijheid van Brussel dat in feite op het grondgebied van Waals Brabant zijn uitbreiding voortzet. Onbetwistbaar wijzen de sterkste verstedelijkingstendensen in België naar Brussel en omgeving. Van de totale bevolkingsaangroeiDe verstedelijking van de Brusselse agglomeratie geschiedde tot op heden totaal willekeurig. Grondspekulatie, winstbejag en toeval bepaalden de uitbreiding van de 19 gemeenten. Er bestaan thans enige plannen die allicht een definitieve stap zullen betekenen in de richting van een precieser kontrole van de ruimtelijke ontwikkeling in de Brusselse omgeving. Meer daarover in dit artikel.
van het land tijdens de periode 1947-1961 nam Brussel meer dan één vijfde (20,61%) voor zijn rekening. Meer dan de helft van de inwijkingsoverschotten naar arrondissementen met positief migratiesaldo ging naar het arrondissement Brussel. Het huidige arrondissement Brussel-Hoofdstad (19 gemeenten van de Brusselse agglomeratie) telde in 1846 bij de eerste algemene volkstelling 210.316 inwoners of 4,8% van de inwoners van het Rijk. In 1961 bedroeg het aantal inwoners meer dan één millioen hetzij 11,1% van de Rijksbevolking. Van de bevolkingsaangroei in het vroegere arrondissement Brussel tussen 1947 en 1961 was 78,5% te danken aan inwijkingssaldos en 21,5% aan natuurlijke aangroei. Voor de periode 1950-1960 werd voor de Brusselse agglomeratie zelfs een negatief natuurlijk saldo vastgesteld, terwijl de bevolkingsaangroei er enkel aan de inwijkingen te danken was. De provincies Henegouwen alsmede Oost- en West-Vlaanderen leverden meer dan 60% van de inwijkingssaldos aan het vroegere arrondissement Brussel. Op een totaal van ongeveer 80.000 inwijkelingen kwamen er bijna 50.000 in de agglomeratie zelf terecht, hetzij 62%. De overige 30.000 vestigden zich overwegend in de Brusselse randgemeenten, de suburbanisatiezone van de Brusselse agglomeratie. Ecologisch speelden de residentiële en de industriële functies de hoofdrol bij het ontstaan en de uitbreiding van het specifieke suburbanisatiegebied. Dit was vooreerst de industriële functie langs het kanaal ten noorden en ten zuiden van de agglomeratie en vervolgens de residentiële functie vooral ten oosten, ten zuiden en pas later ten westen en ten noorden van de agglomeratie. De aantrekking van Brussel en omgeving blijkt globaal genomen nog geen tekenen van verzwakking te vertonen. Van 1950 tot 1960 verloren alle Belgische arrondissementen inwoners aan Brussel en omgeving behalve het arrondissement Nijvel, waar Brussel zich uitbreidt op het noord westelijk gebied. Thans reeds telt Brussel samen met het directe invloedsgebied van de regionale centra er om heen meer dan 2 miljoen inwoners. Met de uitbreiding en concentratie te Brussel van Europese functies stelt men een sterkere inwijking van buitenlanders vast. In 1964 kende het arrondissement Brussel-Hoofdstad reeds een verlies van 526 binnenlandse migranten terwijl er een winst was van 21.268 buitenlandse inwijkelingen die zich te Brussel kwamen vestigen. Het bijzonder arrondissement Halle-Vilvoorde en Nijvel boekten zowel wat binnenlandse als buitenlandse inwijkelingen betreft een aanzienlijke winstGa naar eind(2). Wat de binnenlandse migratie betreft, blijkt de regionaalekonomische politiek reeds resultaten op te leveren. Het Brussels suburbanisatiegebied is momenteel het sterkst en ruimst verstedelijkend gebied van België, dat zich uitstrekt in de arrondissementen Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel, buiten het arrondissement Brussel-Hoofdstad en de 6 randgemeenten.
Deze verstedelijking gebeurde er totaal toevallig bij gebrek aan plannen. Daardoor had de grondspeculatie er vrije teugel, hierbij gesteund door de permanent sterke attractie die van Brussel als hoofdstad van onze sterk gecentraliseerde staat blijft uitgaan. | |
Planconcepten voor Brussel en omgevingBrussel groeide hoofdzakelijk volgens een concentrisch patroon met neiging tot stervorm langs de invalswegen van de agglomeratie; de open sectoren tussen deze invalswegen werden steeds relatief snel opgevuld. De oostelijke zijde van de agglomeratie groeide verder als overwegend residentiële zone; de westelijke zijde als eerder industriële en arbeiderszone, zoals de noordelijke en zuidelijke as van de kanaalzone. De laatste decennia greep de suburbanisatie practisch volledig periferisch omheen de agglomeratie in, doch meest intens ten oosten en ten zuiden (oostelijk van kanaalzone). Buiten het staatsdomein van het Zoniënbos wordt gans de ontwikkeling en de wijze van uitbreiding van de Brusselse omgeving totnogtoe overwegend bepaald door het geld en het toeval. Tegen de grondspeculatie van beroepsverkavelaars, individuele grootgrondbezitters | |
[pagina 137]
| |
en financiële instanties, die deze ruimtelijke wanorde in de hand werkten, waren totnogtoe de openbare instanties onvoldoende gewapend. Voldoende inzichten van de wijze waarop de uitbouw van Brussel en omgeving best zou geschieden waren dringend nodig om deze groeiende chaos rondom Brussel nader te onderzoeken met het oog op een planmatige uitbouw voor de toekomst. | |
Het Plan Alpha.Door de studiegroep Alpha werden omstreeks 1960 een aantal studies beeindigd over de streek van Brussel in opdracht van het Bestuur van de ruimtelijke ordening en de stedebouw. Hierin werd voorgesteld dat de ongeordende randuitbreiding zou geheroriënteerd worden op de aanleg van 13 satellietcentra omheen Brussel. De huidige agglomeratie zou beperkt blijven binnen een bepaalde perimeter (de grote ring) opdat de groene zones en de land- en tuinbouwzones in de omgeving van de agglomeratie zouden kunnen gevrijwaard blijven. De suburbanisatietendensen zouden aldus gestructureerd worden omheen volgende satellietcentra van 25.000 tot 30.000 inwoners: Halle, Vilvoorde, Asse, Nossegem, Overijse, St.-Kwintens-Lennik, Wolvertem, Tervuren, Tubize, Braine-L'Alleud, Ottignies, Wavre en La Hulp-Genval-Rixensart. Hoewel zeer sterk op Brussel geconcentreerd werd hier toch een geordende oplossing voor de Brusselse omgeving voorgestaan. Algemeen vraagt men zich thans af in hoever het zin heeft van satellietcentra omheen Brussel te spreken (en dan nog 13). Inderdaad zijn de dimensies van het voorbeeld Londen niet dadelijk met onze situatie te vergelijken. Ook van vlaamse zijde werd kritiek uitgeoefend op het gevaar van georganiseerde ontlasting van de Brusselse agglomeratie op het omliggende platteland vanuit de eenzijdig Brusselse optiek van het plan; hoewel anderzijds het beperken van de aaneengesloten concentrische agglomeratie binnen een bepaalde perimeter met de beveiliging van de groen- en tuinbouwzones ook met het Vlaams standpunt in overeenstemming kon gebracht worden. Thans is een gewestplan in voorbereiding voor de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad door de groep Alpha. | |
De regionale uitbouw van Brabant (Mens en Ruimte).De studie door Mens en Ruimte in opdracht van het provinciebestuur van Brabant in de loop van 1964 uitgevoerd stelde een polycentrische uitbouw van de Brusselse omgeving voor. Hoewel het voorstel van de groep AlphaDe hierbij weergegeven kaarten tonen een macro-planologisch model voor centraal Belgie en het vlaamse land (boven) en een modelplan waarop evenwichtscentra ter ontlasting en ter bevoorrading van de Brusselse agglomeratie zijn aangeduid (onderaan). Alle plannen ten spijt ontbreekt echter nog steeds een omvattend grondbeleid om een reèle kontrole op het bodemgebruik te kunnen verwezenlijken.
| |
[pagina 138]
| |
voor de aanleg van satellietcentra omheen Brussel niet werd weerhouden, werd toch met verschillende voorstellen rekening gehouden, zoals het beveiligen van de groene zones alsmede van de land- en tuinbouwzones omheen de Brusselse agglomeratie, het beperken van de aaneengebouwde agglomeratie binnen een bepaalde perimeter, enz. Het geordend opvangen van de suburbanisatietendensen werd in de optiek van de studie van Mens en Ruimte gezien in het kader van een overwegend reeds bestaande doch wegens te sterke centralisatie onvoldoende uitgebouwde polycentrische structuur in de ruimere omgeving van Brussel, waarbij de klemtoon werd gelegd op de versteviging van de regionale centra (Aalst, Mechelen, Leuven, Nijvel, enz.) Het integraal planologisch concept kan als volgt worden samengevat:
1. De Brusselse agglomeratie decongestioneren wat betreft de functies die de uitbouw van de hoofdstad bemoeilijken om haar met het oog op haar specifiek hoofdstedelijke en internationale functies uit te rusten. 2. De Brusselse suburbane zone structureren door de verdere residentiële uitbouw van welbepaalde kernen (i.pl.v. satellietcentra). Deze kernen zijn overwegend bestaande kleinere centra (vb. Asse, Sint-Kwintens-Lennik, Leerbeek, Ottignies, Court St-Etienne, Haacht, enz.). De meeste gemeenten door Alpha als satellietcentra voorgesteld worden hier weerhouden als residentiële centra die in hun normale ontwikkeling sterker zouden gesteund worden op planologisch en stedebouwkundig verantwoorde wijze. De optiek was eerder de uitbouw van bestaande kernen (vb. Nossegem werd niet weerhouden doch wel Kortenberg dat reeds een beperkte verzorgingsfunctie vervult). 3. Een evenwichtig stedelijk net over de ganse provincie verzekeren met polyvalent uitgeruste centra volgens een bepaalde hierarchie: Regionale centra (vb. Leuven, Nijvel, Vilvoorde, Halle, Tienen, Diest, Aarschot), subregionale centra: Asse, Waver, Tubize, Jodoigne, St.-Kwintens-Lennik, enz...) Vooral de centra op de grotere interregionale verbindingsassen werden hiervoor in aanmerking genomen.
Deze eerste regionale planconcepten hebben tot geen rechtstreeks overheidsbeleid aanleiding gegeven. | |
Gewestplannen voor Brussel en omgeving.De gewestplannen welke in uitvoering van de wet op de Stedebouw en de Ruimtelijke Ordening van 1962 in de loop van 1967 verschenen in de vorm van een voorlopig ontwerp, betekenen een definitieve stap in de richting van een precieser controle van de ruimtelijke ontwikkeling in de Brusselse omgeving.
3.1. Een verantwoorde planologische conceptie voor de uitbouw van de Brusselse omgeving dient in een ruimer kader te worden gemotiveerd. Daarom dient vertrokken te worden van een macro-planologisch model voor centraal België en het Vlaams land zoals op kaart 1 is weergegevenGa naar eind(3). Hierbij kan worden gesteld dat België over een oorspronkelijk relatief evenwichtige macrostructuur beschikt welke steunt op de vijf belangrijkste agglomeraties (Brussel, Antwerpen, Luik, Gent en Charleroi). Deze kunnen in de toekomst deze macrostructuur blijven schragen. Hierbij kan worden vastgesteld dat de verstedelijkingstendensen zich concentreren op de tussenliggende assen Antwerpen - Brussel - Charleroi en Gent - Brussel - Luik. Voor een gebalanceerde uitbouw, het bereikbaar en leefbaar houden van Brussel werd aan een combinatie van de hierarchische polycentrische structuur en de bandstructuur gedacht. De verstedelijking, dachten wij, zou best op deze assen worden gebundeld, niet in een continue doorlopende vorm, doch geconcentreerd in de tussenliggende centra. Om deze redenen werden Aalst (tussen Brussel en Gent), Mechelen (tussen Brussel en Antwerpen), Leuven (tussen Brussel en Luik) en Nijvel (tussen Brussel en Charleroi-Mons) als evenwichtcentra voorgesteld t.a.v. de Brusselse agglomeratie. 3.2. Deze conceptie was van bepalend belang bij de voorbereiding en uitwerking van de gewestplannen (vnl. Mechelen, Leuven en Halle-Vilvoorde-Asse) door Mens en Ruimte opgemaaktGa naar eind(4). Het gewestplan voor de nabije Brusselse omgeving namelijk voor Halle-Vilvoorde-Asse waarvan het planconcept in kaart II is weergegeven voorziet de uitbouw van de tussencentra Asse, Vilvoorde, Halle en Kortenberg op de assen respectievelijk naar Aalst, Mechelen, Nijvel en Leuven. Daarnaast worden een aantal landelijke verzorgingskernen als deconcentratiepunten voorgesteld en wordt uiterste zorg besteed aan de beveiliging van de nog resterende groene zones en landelijke open gebieden tussen de assen van verstedelijking in. De merkwaardige vooruitgang welke in vergelijking met enkele jaren geleden werd geboekt bestaat o.m. in het feit dat het nieuw opgerichte Bestuur voor het Algemeen Beleid van de Ruimtelijke Ordening zich consequent houdt aan de voorlopige plannen, zolang ze niet door andere verbeterde ontwerpen zijn vervangen. De toepassing van de plannen voor wat de omgeving van Brussel betreft gebeurt door Vlaamse Ambtenaren en een Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij Haviba werd voor het gebied opgericht om haar eigen uitbouw te verzekeren. Samen met de nieuwe Economische Raad voor Vlaams Brabant wordt geijverd voor een actieve ontwikkeling van het gebied. Een verdere institutionele uitbouw is in het kader van de nieuwe wet op de planning en de economische decentralisatie eveneens te verwachten. Tenslotte ontbreekt nog een grootschalig grondbeleid om een reële effectieve controle van het bodemgebruik in een uiteraard onder druk staande Brusselse omgeving te verwezenlijken. Tevens is een bestendige heraanpassing van de plannen nodig in een systeem van procesplanning rekening houdend met wijzigende uitgangspunten en doeleinden. In ieder geval werd thans een beslissende stap gezet naar een bestendige controle op de wijze van ruimtelijke ontwikkeling van het ‘Probleem Brussel’.
H. BAEYENS Dhr H. Baeyens is lektor aan de Katholieke Universiteit te Leuven en Algemene Direkteur van de werkgroep ‘Mens en Ruimte’. Dhr Baeyens is auteur van talrijke studies in verband met de ruimtelijke ordening van de Brusselse agglomeratie.
|
|