Op dit ogenblik leven er in Brussel-hoofdstad 162.000 vreemdelingen dat maakt dus 15% uit van de totale bevolking (1.073.000) In het kleuteronderwijs en in de lagere scholen zitten 23% vreemde kinderen. Bijna al die vreemdelingen zitten in Franstalige klassen, (soms tot 80%).
Daarnaast beweren de franstaligen uit de randgemeenten dat zij 7% van de kinderen leveren in het kleuteronderwijs en in de lagere scholen van Brussel-hoofdstad.
Laten wij nu even eenvoudig rekenen.
23% |
vreemdelingen |
7% |
randgemeenten |
30% |
niet autochtonen |
100 - 30 = 70% franstalige Brusselaars. Die fameuze 15% Vlaamse kinderen in Kleuter- en Lager onderwijs moet dan in feite geplaatst worden tegenover 70 en dan bekomt men als juiste verhouding 21,4% Vlaamse kinderen.
Met dit percentage bereiken wij het gemiddelde van 1939.
Waar het absolute cijfer voor kleuter- en lager onderwijs de laatste 6 jaar blijft schommelen rond resp. 6.100 en 15.000 en het juiste percentage 21,4% bedraagt wil dat zeggen dat er eigenlijk merkelijk meer Vlamingen in Brussel wonen dan de meeste ramingen ons leren en zijn wij geneigd de raming van Prof. Kint (30%) tot 35 à 40% op te voeren.
Die vaststelling kan ons alleen maar doen besluiten dat er op het stuk van kleuter- en Lager onderwijs nog heelwat moet gebeuren. Dat er heelwat kleuterklassen en klassen Lager onderwijs moeten bijkomen, werd reeds door Prof. Kint vastgesteld en dat aantal loopt in de honderden.
De wet van 10 juli 1963 art 21 voorziet in het oprichten van 10 taalwetscholen per jaar. Op dit ogenblik zijn er 30 geopend. Die taalstichtingen hebben niet altijd gegeven wat er van verwacht werd en in weerwil van het feit dat het aantal scholen en klassen is gestegen, is het aantal leerlingen konstant gebleven. Ergens moeten fouten begaan zijn of moeten andere elementen een belangrijke rol hebben gespeeld.
Eén van die elementen is ongetwijfeld de toestand der gebouwen waarin de Vlaamse scholen gehuisvest zijn. Wij stellen in de eerste plaats vast dat de ekonomische leeftijd der gebouwen voor een groot gedeelte veel te hoog ligt. Meer dan 40 instellingen huizen in gebouwen die ouder zijn dan 56 jaar. In het buitenland wordt algemeen aanvaard dat scholen met een ekonomische leeftijd van méér dan 30 jaar niet meer voldoende aangepast zijn aan wat de moderne onderwijsverstrekking van hen eist. 45% van de Vlaamse schoolgebouwen hebben een ekonomische leeftijd van méér dan 30 jaar.
Ten tweede laat de akkomodatie van die gebouwen in zeer vele gevallen veel te wensen over.
Vervolgens is er het belangrijk element van de infrastruktuur zoals middagmalen, naschoolse bewaking, vervoer en dergelijke meer. Op dat punt is de toestand soms ergerlijk vooral dan in die scholen welke ingevolge de wet van 1963 afgesplitst zijn. In de meeste van die gevallen is de infrastruktuur in de praktijk uitgebouwd door een gemeenschappelijke dienst en dat betekent dat de Vlaamse kinderen op de tweede plaats komen. De naschoolse bewakingsdienst bvb. wordt meestal om niet te zeggen altijd waargenomen door franssprekenden met al de psychologische nadelen die daar voor de Vlaamse kinderen aan verbonden zijn.
Inzake leerlingen-vervoer is er voor de Vlaamse kinderen niet veel te genieten en nochtans is dat één van de meest noodzakelijke elementen in het kleuter- en lager onderwijs gezien de slechte spreiding der scholen en het steeds maar drukker wordend verkeer.
Al die elementen bewerken dat de nederlandstalige ouders er niet op gevlamd zijn hun kinderen aan dergelijke gebrekkige instellingen toe te vertrouwen. Daarmede gaat gespaard de nog steeds voortdurende druk, psychologische, sociale en ekonomische, welke op de zovele Vlamingen vooral uit de werkende klasse en de middenstand weegt.
Wie als ouder zou er op staan dat zijn kinderen
Op de gevel van een kleutertuin te Brussel hebben fanatici gemeend op een weinig voor hen pleitende wijze te moeten protesteren tegen wat zij ‘geldverspilling’ noemen. Dergelijke feiten wijzen wel op een betrekkelijk gespannen klimaat
school lopen in een niet opgefrist burgerhuisje waar men tot driemaal toe enkele hatelijkheden heeft opgesmeerd als ‘V L go home!’ of waar de kleuterleidster en de kindjes beschimpt worden als ze uit wandelen gaan. En nochtans in dat schooltje in Elsene is het personeel er in geslaagd in de loop van het voorbije jaar het aantal kinderen van 4 tot 28 op te voeren. Idealisme en doorzettingsvermogen van Vlaamse leerkrachten.
Een ander aspect van de zaak is de taalinspektie en daarover kunnen wij zeer kort zijn. De rezultaten zijn bedroevend en het aantal kinderen dat door de inspektie van het ene regime naar het andere is overgeplaatst, is zo klein dat het niets betekent tegenover het aantal nederlandstalige kinderen dat in de franstalige klassen zit. Dat er valse taalverklaringen worden afgelegd door de ouders en worden aangenomen door de direkties is algemeen gekend, maar in veel gevallen is er praktisch weinig aan te veranderen.
De taalwet voorziet dat het taalregime in het onderwijs wordt bepaald door de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind. Wij stellen vast dat zovele kleuters wiens moedertaal het Nederlands is, eigenlijk het Frans als gebruikelijke taal hebben. Hoe komt dat?
Hier raken wij ons inziens, het belangrijkste aspekt van de gehele zaak.