| |
| |
| |
Taaltoestanden te Brussel
Het is niet eenvoudig naast de Vlamingen, ook de Nederlanders, zelfs de academisch gevormden, wegwijs te maken in de Vlaamse Beweging en de taaltoestanden te Brussel. Dit komt o.a. omdat zij vaak voorgelicht worden door het officiële België en ook omdat de kaarten niet zo eenvoudig liggen. Dit is geen odium, want omgekeerd is het ook zo dat vele Vlamingen weinig of niets afweten van wat er zich op politiek, sociaal-economisch en cultureel gebied afspeelt in Nederland. De Nederlanders hebben een bewonderenswaardige belangstelling voor de derde wereld en de vrijheidsbewegingen die daar werkzaam zijn, doch zij weten vaak niet dat, wat er zich aan hun zuidergrens, d.w.z. in Vlaanderen afspeelt een strijd is voor ontvoogding, voor zelfstandigheid, voor meesterschap in eigen huis, kortom een vrijheidsbeweging in de echte zin van het woord.
Ik heb reeds de gelegenheid gehad in bepaalde Nederlandse kranten over de Vlaamse beweging te schrijven en ook een lezing te houden voor academisch gevormden. Ik heb toen - ik meen, niet zonder succes - de belgische toestanden met de nodige aanpassingen, getransponeerd naar Nederland en de Nederlanders zelf hun houding laten bepalen. Op deze wijze groeide meteen de belangstelling voor de Vlaamse Beweging. Ik zal dit procédé ook thans gebruiken.
| |
Eerste hypothese (voor de inwoners van boven de Moerdijk):
Laten wij ons even indenken dat Nederland een land is waar twee talen worden gesproken en dat de taalgrens gevormd wordt door de Moerdijk en de grote rivieren. Boven de Moerdijk wordt Nederlands gesproken en er onder Duits. De hoofdstad is Den Haag. 60% van de bevolking is Nederlandssprekend, 40% Duitssprekend. De staatsstructuur is zeer centralistisch d.w.z. over ongeveer alles wordt in Den Haag beslist. Deze hoofdstad, die oorspronkelijk Nederlands was, is in de loop der jaren verduitst. De wetgevende macht is er verduitst, de wetten worden enkel in het Duits gestemd, de zetel van de regering is er gevestigd met een meerderheid van Duitssprekenden. De ministeriële departementen en semi-Rijksinstellingen maken enkel gebruik van het Duits. De hoge ambtenaren zijn Duitssprekend en de chefs van de gedecentraliseerde openbare diensten, die in het Noorden gevestigd zijn werden aldaar gedropt vanuit het Duitssprekend gedeelte van Nederland. Het onderwijs van laag tot hoog, met uitzondering van het lager onderwijs, wordt over gans Nederland slechts in het Duits verstrekt en voor zover het lager onderwijs in het Nederlands wordt verstrekt, geschiedt dit door Nederlanders die hun opleiding in Duitse kweekscholen hebben gekregen. Het onderwijs zal dus op een laag peil staan. De leerlingen worden verplicht Duits te spreken en als ze er op betrapt worden dit niet te doen, dan worden ze gestraft. In het leger krijgen de soldaten hun opleiding en bevelen in het Duits, de officieren spreken Duits en de Nederlandse soldaten die er tijdens de oorlog op staan in het Nederlands hun bevelen te krijgen, worden voor de krijgsraden gesleurd en naar strafkampen gezonden. In het gerecht wordt slechts in het Duits recht gesproken, de rechters zijn Duitssprekend en verstaan de Nederlandssprekenden niet die voor hen verschijnen. Het bedrijfsleven situeert zich haast uitsluitend in het Duitssprekend gedeelte en voor zover het in het Noorden gevestigd is, is het in handen van
Duitssprekenden. In het Noorden dat grotendeels agrarisch is, ontstaat derhalve een grote structurele werkloosheid en tienduizenden gezinnen moeten uitwijken naar het Duitssprekende Zuiden om er in de zware industrie werkgelegenheid te vinden. Voor hen geldt de wet van de aanpassing. Zij zijn verplicht, zo goed en zo kwaad als het gaat, overal Duits te spreken in openbare dienst, gerecht, leger, bedrijf, school, winkel, kerk, enz...
Door de centraliserende strekking van de Staat wordt de hoofdstad Den Haag steeds groter. De tertiaire sector heeft hier een grote bedrijvigheid en de bedrijven van het ganse land hebben er hun sociale zetels. In deze sector is alles vanzelfsprekend Duits. Er is een grote inwijking van Duitssprekenden, die zich stilaan vestigen in Rijswijk, Voorschoten, Voorburg, Wassenaar, zelfs Delft enz... Deze heren moeten zich niet aanpassen, zoals de van het Noorden naar het Zuiden uitgeweken arbeiders. Integendeel, in de openbare diensten, kerk, scholen, enz... eisen zij faciliteiten en gezien het Duits de taal is van de machthebbers en de economisch sterken worden hun eisen ingewilligd. Deze sociaal-economische druk heeft tot gevolg dat de Nederlandssprekende Rijswijkenaars enz. weldra vreemden worden in eigen streek. Hun scholen verdwijnen. De status van de heren vereist immers dat ook de ingezetenen Duits gaan leren om diezelfde heren te kunnen dienen. Zienderogen verdwijnt het Nederlands uit Den Haag en moet de plaats ruimen voor het Duits. Dit is de olievlek die steeds maar uitbreiding neemt en andere gemeenten overspoelt.
| |
Tweede hypothese (voor de inwoners van beneden de Moerdijk)
Hier hoeft men slechts de eerste hypothese om te keren. Het Zuiden is Nederlandssprekend met een bevolking van 60% tegen 40%. De hoofdstad is Den Bosch en niet Den Haag, doch zij is Duitssprekend. Onderwijs, administratie, gerecht, bedrijfsleven zijn Duitstalig. Het bedrijfsleven is gevestigd in het Noorden, er is een uitwijking van arbeiders van het Zuiden naar het Noorden omwille van de structurele werkloosheid. Er is een inwijking van economisch sterken en statuszoekenden van het Noorden naar de hoofdstad, Den Bosch, die steeds maar groter wordt en uitdeint rondom de omringende dorpen, doch met als leuze ‘Wie hier is of komt, moet zich aan ons aanpassen’. Kortom, wanneer men, wat in de eerste hypothese werd gezegd, omkeert, heeft men een juist beeld van de toestanden.
De eerste conclusie van de Nederlandse lezer zal allicht zijn dat deze toestanden wraakroepend zijn en dat hieraan dringend iets moet gedaan worden. Hij zal onmiddellijk opmerken dat hier geen louter taalprobleem aan de orde is, maar vooral een sociaal probleem. Er zal zich dan ook een contestatiebeweging vormen die tot doel heeft:
- | de beide taalgebieden evenals het hoofdstedelijk gebied af te bakenen, |
- | de gelijke behandeling te bekomen van deze taalgebieden op het stuk van het onderwijs, leger, gerecht en bedrijfsleven met een billijke verdeling van kredieten, ambten, enz. volgens demografische normen, |
- | van de hoofdstad een tweetalige hoofdstad te maken waar de beide gemeenschappen op gelijke wijze behandeld worden, dezelfde rechten hebben en dezelfde plichten. |
Welnu, wanneer ik van de lezer nog een inspanning mag vragen om de beide werkhypothesen te willen transponeren naar België in deze zin dat het Vlaamse taalgebied datgene is dat er het meest belabberd uitkomt, dan kent hij ook de toestand van de Vlamingen in België. Hij moet enkel Duitssprekend veranderen door Franssprekend om meteen de motivering van de Vlaamse beweging te kennen. Vanzelfsprekend zijn de door mij geschetste toestanden die van 1830 en zijn er ondertussen verbeteringen aangebracht, doch het heeft uiteindelijk tot in 1932 geduurd eer men de eerste behoorlijke taalwetten heeft afgedwongen, die dan nog niet toegepast worden. In 1963 kwamen er gedeeltelijk nieuwe taalwetten, doch ook die worden niet toegepast. Ik heb hierboven in mijn werkhypothese veel aandacht besteed aan de hoofdstad, omdat mij gevraagd werd de taaltoestanden in Brussel te schetsen. Dit mag niet te technisch zijn omdat ik mij ook richt tot een Nederlands publiek dat uiteraard niet vertrouwd is met de Vlaamse problematiek. Vandaar ook mijn werkhypothese, waarin ik het probleem van de hoofdstad in het perspectief van de ganse Vlaamse problematiek heb gesteld.
| |
| |
In een plurinationale staat, zoals België, mag men er van uitgaan dat de volkgemeenschappen die deze Staat samenstellen en de enkelingen die er deel van uitmaken zichzelf kunnen zijn in de hoofdstad. In België heeft het 140 jaar geduurd eer men die gemeenschappen heeft erkend en een structuur heeft willen geven. Dit is één van de goede principiële verklaringen die te vinden zijn in de huidige teksten van de grondwetsherziening die op het getouw staat. Ook tracht men voor de Vlamingen te Brussel het kader te scheppen zowel voor hun individuele als voor de ontplooiing als gemeenschap. Jammer genoeg kan men niet roemen op de praktische uitwerking, doch dit is een zaak die hier niet aan de orde is. Wanneer men de taaltoestanden in Brussel onderzoekt mag men niet vergeten dat aldaar niet alleen een groot deel van de tertiaire sector en de sociale zetels van de bedrijven gevestigd zijn, maar ook de centrale administratie en de enorme administratie van de nog middeleeuwse feodale 19 gemeenten (met evenveel burgemeesters en gemeenteraden) die samen de Brusselse agglomeratie of Hoofdstad-Brussel vormen. Het eerste n.l. de tertiaire sector ligt niet binnen het bestek van deze bijdrage, doch het hoeft niet gezegd dat in Brussel de quasi totale financiële machten in Franstalige handen zijn. Dank zij hun meertaligheid - die als een dienstbaarheid van de knecht gebruikt wordt, mogen de Vlamingen op het lager vlak de contacten met het publiek tot stand brengen, en als zij hoger willen klimmen moeten zij meestal eerst, onder de sociaal-economische druk van de top en van de beheerraden, iedere Vlaamse refleks afleggen. Vaak worden die Vlamingen nog gebruikt om in het Vlaamse land de Vlaamse spaargelden te helpen afromen, die via de Brusselse bankkluizen moeten dienen om te investeren in Brussel en Wallonië.
| |
Toestanden in de administratie van de 19 gemeenten van Brussel-hoofdstad
Wanneer men bedenkt dat volgens de officiële talentelling van 1846 nog 76% van de Brusselse bevolking Nederlandstalig was en wanneer dit thans volgens het traditionele België (de werkelijkheid is gelukkig anders), nog op amper 20% geschat wordt, dan kan men zich een idee vormen van de enorme sociale druk die de Vlamingen hebben moeten ondergaan.
Er dient gezegd te worden dat de taalwet van 1963 inzake de Brusselse gemeentelijke administraties niet slecht is en een veralgemeende tweetaligheid van de ambtenaren vooropstelt, in tegenstelling met de vroegere taalwet die aan de gemeentebesturen toeliet de taal voor hun binnendiensten te kiezen. Het civisme van deze gemeentebesturen tegenover de Vlamingen had tot gevolg dat zij allen het Frans kozen, met uitzondering van Evere dat een tweetalig regime koos.
De taalwet van 1963 schrijft eveneens voor dat vanaf 1 september 1973 vanaf de graad van afdelingschef en hoger (1: van de onderstaande tabel) er een 50-50 verhouding moet bestaan inzake personeelsbezetting.
De hierbijgevoegde tabel over de taalverhoudingen in de gemeentelijke administraties toont evenwel aan dat we, drie jaar vóór de vervaldatum nog ver van die wettelijke 50-50 verhouding verwijderd zijn en er integendeel op achteruit zijn gegaan. Dit kan ook niet anders, want de burgemeesters en wethouders zijn voor 95% Franstaligen. Van daar gaat de macht uit, evenals van de top van de gemeentelijke administraties. En hier komen de Vlamingen niet aan bod, omdat de machthebbers hun eed van getrouwheid aan de Koning en de wetten van het Belgische volk niet gestand doen en er zelfs een erezaak van maken de ‘dwangwetten’ zoals zij de taalwet noemen, niet na te leven.
Ik zou nog tabellen kunnen geven van de Brusselse politie en van de administratie van de Commissies van de Openbare Onderstand (in Nederland: de bijstandwet), doch deze zijn nog slechter dan die van de gemeentelijke administraties.
Niettemin vraagt de tabel die de lezer hierna vindt enige toelichting:
1) |
- I: |
hiermee wordt bedoeld de ambtenaren van niveau I d.w.z. de universitairen en gelijkgestelden. |
|
- II: |
dit zijn de ambtenaren van niveau II d.w.z. de afgestudeerden van het middelbaar onderwijs. |
|
- III: |
dit zijn de ambtenaren van niveau III d.w.z. diegenen die MULO hebben gedaan. |
|
- IV: |
dit zijn de beambten van niveau IV d.w.z. diegenen die enkel L.O. hebben gevolgd en de ongeschoolde arbeiders. |
|
2) |
Bijna overal is er achteruitgang voor de Vlamingen. Zij zijn het best vertegenwoordigd in niveau IV. De lezer mag zich bv. niet laten afschrikken door enkele voor de Vlamingen minder slechte resultaten n.l. te Evere, Ganshoren en St.-Agatha-Berchem, Dit waren vóór 1954 uitsluitend Vlaamse gemeenten, met uitsluitend Vlaamse ambtenaren. In 15 jaar zijn die gemeentebesturen er toe gekomen voor de Franstaligen bijna de numerieke gelijkheid tot stand te brengen, terwijl in de andere gemeenten die door dezelfde wetten gebonden zijn, de Vlamingen nog zijn achteruitgegaan m.a.w. in de vroegere Vlaamse ge- |
| |
‘Verwurging’
Op 25 juni 1970 werd te Brussel door franstalige Brusselaars een protestbetoging georganiseerd tegen de beperking van Brussel tot de 19 gemeenten. Hoewel het geheel duidelijk tegen de ‘Vlaamse imperialisten’ was georchestreerd - tijdens de optocht werd spottend het lied ‘Les Flamandes’ van Jacques Brel door een micro-wagen geproduceerd - waren ook enkele nederlandstalige affiches aangebracht. Over deze affiches schreef ‘De Standaard’: Een Nederlander, die niet op de hoogte is van de Belgische toestanden, zou bij het lezen van de namen der komiteeleden kunnen menen dat de oproep uitgaat van volbloed Dietsers. Hun naam moet de heren Van Rijn, De Groeve, De Muyter en Peeters wel erg dwars zitten, ook al zullen ze hem wel met ‘un accent belge’ uitspreken...
| |
| |
| |
[Vervolg Toestanden in de administratie van de 19 gemeenten van Brussel-hoofdstad]
|
Toestand vóór 1-9-1963 |
|
Toestand nu |
|
Frans |
Ned. |
|
Frans |
Ned. |
ANDERLECHT |
I |
77 |
16 |
I |
77 |
17 |
|
II |
78 |
24 |
II |
86 |
26 |
|
III |
129 |
32 |
III |
144 |
42 |
|
IV |
277 |
389 |
IV |
328 |
459 |
|
BRUSSEL |
I |
114 |
14 |
I |
115 |
15 |
|
II |
122 |
46 |
II |
160 |
73 |
|
III |
220 |
43 |
III |
340 |
75 |
|
IV |
471 |
401 |
IV |
553 |
455 |
|
ELSENE |
I |
76 |
4 |
I |
78 |
4 |
|
II |
92 |
9 |
II |
116 |
13 |
|
III |
94 |
6 |
III |
115 |
8 |
|
IV |
322 |
124 |
IV |
359 |
138 |
|
ETTERBEEK |
I |
29 |
2 |
I |
29 |
2 |
|
II |
28 |
6 |
II |
35 |
8 |
|
III |
20 |
1 |
III |
26 |
3 |
|
IV |
8 |
1 |
IV |
11 |
2 |
|
EVERE |
I |
6 |
6 |
I |
6 |
6 |
|
II |
14 |
13 |
II |
14 |
13 |
|
III |
6 |
21 |
III |
9 |
12 |
|
IV |
14 |
41 |
IV |
20 |
47 |
|
GANSHOREN |
I |
3 |
4 |
I |
3 |
5 |
|
II |
9 |
7 |
II |
9 |
8 |
|
III |
41 |
1 |
III |
7 |
2 |
|
IV |
5 |
26 |
IV |
6 |
35 |
|
JETTE |
I |
22 |
5 |
I |
22 |
5 |
|
II |
22 |
19 |
II |
25 |
25 |
|
III |
25 |
12 |
III |
29 |
13 |
|
IV |
36 |
111 |
IV |
40 |
137 |
|
KOEKELBERG |
I |
6 |
2 |
I |
6 |
2 |
|
II |
9 |
4 |
II |
16 |
7 |
|
III |
2 |
0 |
III |
4 |
1 |
|
IV |
11 |
3 |
IV |
14 |
6 |
|
OUDERGEM |
I |
9 |
1 |
I |
10 |
1 |
|
|
II |
19 |
6 |
II |
21 |
7 |
|
III |
6 |
2 |
III |
13 |
5 |
|
IV |
32 |
45 |
IV |
41 |
48 |
|
SCHAARBEEK |
I |
60 |
15 |
I |
60 |
15 |
|
II |
201 |
36 |
II |
214 |
41 |
|
III |
38 |
5 |
III |
63 |
14 |
|
IV |
458 |
237 |
IV |
489 |
268 |
|
ST.-AGATHA-BERCHEM |
I |
5 |
4 |
I |
5 |
4 |
|
II |
4 |
9 |
II |
4 |
9 |
|
III |
2 |
4 |
III |
2 |
4 |
|
IV |
7 |
31 |
IV |
7 |
34 |
|
ST.-GILLIS |
I |
38 |
1 |
I |
39 |
1 |
|
II |
52 |
17 |
II |
58 |
18 |
|
III |
63 |
9 |
III |
78 |
10 |
|
IV |
154 |
64 |
IV |
181 |
80 |
|
ST.-JANS-MOLENBEEK |
I |
28 |
6 |
I |
28 |
6 |
|
II |
33 |
2 |
II |
38 |
7 |
|
III |
39 |
5 |
III |
40 |
7 |
|
IV |
9 |
1 |
IV |
10 |
2 |
| |
| |
ST.-JOOST-TEN-NODE |
I |
19 |
2 |
I |
20 |
2 |
|
II |
31 |
4 |
II |
38 |
6 |
|
III |
13 |
2 |
III |
14 |
2 |
|
IV |
55 |
23 |
IV |
56 |
23 |
|
ST.-LAMBRECHTS-WOLUWE |
I |
12 |
14 |
I |
12 |
14 |
|
II |
18 |
15 |
II |
25 |
19 |
|
III |
11 |
10 |
III |
15 |
12 |
|
IV |
24 |
54 |
IV |
40 |
67 |
|
ST.-PIETERS-WOLUWE |
I |
72 |
2 |
I |
7 |
2 |
|
II |
13 |
5 |
II |
17 |
16 |
|
III |
11 |
3 |
III |
13 |
5 |
|
IV |
0 |
2 |
IV |
0 |
3 |
|
UKKEL |
I |
27 |
8 |
I |
27 |
8 |
|
II |
45 |
16 |
II |
53 |
19 |
|
III |
49 |
9 |
III |
66 |
9 |
|
IV |
98 |
86 |
IV |
108 |
96 |
|
VORST |
I |
31 |
1 |
I |
33 |
1 |
|
II |
53 |
6 |
II |
69 |
7 |
|
III |
29 |
9 |
III |
43 |
12 |
|
IV |
141 |
82 |
IV |
180 |
104 |
|
WATERMAAL-BOSVOORDE |
I |
5 |
1 |
I |
5 |
1 |
|
II |
15 |
4 |
II |
16 |
4 |
|
III |
19 |
2 |
III |
23 |
4 |
|
IV |
46 |
45 |
IV |
54 |
57 |
|
meenten moet de wet dringend toegepast worden, in de andere gemeenten moet ze gesaboteerd worden. |
Nu zou ik ook nog kunnen praten over de pesterijen die de Vlamingen te beurt vallen te Brussel wanneer zij zich aan de loketten aanbieden, wanneer zij ambtelijke stukken ontvangen, enz..., doch dan wordt het een grieventrommel. In zijn boek ‘Leer mij ze kennen... de Vlamingen’ uitgegeven bij Sythoff, Leiden in 1969, schrijft Karel Jonckheere in dit verband: ‘Nu, na 32 jaar Brussel, met de ontelbare plagerijen en beledigingen, de dagelijkse ergernis en kwaadbloed-zetterij, het onbegrip en de hypocrisie, ben ik flamingant van top tot teen, onvoorwaardelijk’. Men moet inderdaad de lucht en de sfeer te Brussel ingeademd hebben om tot dit besluit te komen. Wat voor Karel Jonckheere vroeger onwaarschijnlijk was, is een werkelijkheid waarvan ik mijn Nederlandse lezers moet overtuigen. Dit is voorwaar niet gemakkelijk. Vandaar mijn vergelijking in het begin van deze bijdrage. Ik hoop van harte in mijn opzet te slagen.
| |
De centrale administratie
De centrale administratie omvat niet alleen de ministeriële departementen doch ook de tientallen semi-Rijksinstellingen, allemaal gevestigd te Brussel. Normaal zou men mogen verwachten dat zij zowel intern als extern tweetalig zijn. Dit ware te eenvoudig. De taalwet van 31 juli 1921 schreef voor dat alle ambtenaren een elementaire kennis van de tweede landstaal moesten hebben. Dit was een zware slag voor de Franstaligen die altijd het heft in handen hadden en dit niet wilden loslaten. Zij vreesden dat zij zouden beroofd worden van hun macht en dus weigerden zij de wet toe te passen. Bij de bespreking van de taalwet van 1932 werd zonder blikken of blozen vastgesteld dat de wet van 1921 een dode letter was gebleven. Dus moest men er wat anders op vinden. Het beginsel van de centrale administratie zou voortaan zijn: ‘De eentaligheid van de ambtenaren en de tweetaligheid van de diensten’. Dit is natuurlijk een fictie en onuitvoerbaar. Hoe kan immers een eentalige ambtenaar nota's, studies en documenten lezen die hij niet begrijpt, tenzij na vertaling? Hoe kan een eentalige ambtenaar een ander ambtenaar begrijpen wanneer hij diens taal niet spreekt? Daarop hebben de Franstaligen gerekend en de meertalige Vlamingen, wilden zij opklimmen in de hiërarchie, moesten zich aan de Franstaligen aanpassen. Zo komt het dat het mondelinge taalgebruik, dat het voornaamste is, meestal in het Frans plaats heeft en niet volgens het democratisch beginsel dat de meerdere de taal van de mindere spreekt. Het Frans is ook meestal het taalgebruik in vergaderingen en commissies. De beginselvaste Vlaming, die
De kongreskolom, gedacht als symbool van de Belgische onafhankelijkheid, in veel gevallen gebruikt en misbruikt als symbool van een opgeschroefd Brussels-Belgisch patriottisme.
| |
| |
uit culturele waardigheid waagt het wettelijk beginsel van de eentaligheid van de ambtenaar overal toe te passen, wordt al vlug een extremist in de ogen van de Franstalige, omdat hij een wieltje is dat het ganse raderwerk doet knarsen. Daarom mag gerust gezegd worden dat de Belgische centrale administratie een Franstalige administratie is met faciliteiten voor de Vlamingen.
Nu het onderwijs in Vlaanderen van laag tot hoog vernederlandst is, eisen de Vlamingen dat dit Nederlands diploma gevaloriseerd wordt. Deze valorisering heeft geen plaats wanneer hij het Nederlands niet volwaardig kan gebruiken en wanneer het Nederlands geen bestuurstaal kan worden. Doch de administratie is er ook voor de geadministreerde, die wanneer hij Vlaming is overal in zijn taal tot op de hoogste trap moet kunnen bediend worden. Indien dit allemaal niet het geval is, pleegt men onrecht tegenover de Vlamingen. En dat dit niet het geval is, werd hierboven reeds voldoende uiteengezet.
Daarom willen de Vlamingen, buiten een ruime decentralisering der diensten naar de twee taalgebieden, de splitsing van de centrale administratie in homogene diensten. Zij wuiven het argument weg dat dit een verdubbeling van het aantal ambtenaren tot gevolg zou hebben. Dit is een drogreden, omdat de splitsing de wrijvingspunten zal wegnemen met als gevolg een meer rationele inrichting. Bovendien moet deze splitsing met een herverdeling van bevoegdheden gepaard gaan, zonder dat een groter aantal rijksambtenaren moet benoemd worden.
Zeker, de taalverhoudingen zijn er doorgaans beter dan in de Brusselse gemeentebesturen. Wij hebben momenteel 48 tot 49% der hoge functies, met een bevolking van 60%. Wij gaan er jaarlijks met 0,5% op vooruit. Met dat tempo behalen wij, doch steeds mits een verwoede loopgrachtenoorlog, tussen 1985 en 1990, datgene waarop wij recht hebben in cijfers, doch niet in macht. Wij spreken dan nog niet van de wraakroepende toestanden in de instellingen als Sabena, waar de Vlamingen in de hoge kaders slechts voor 12% vertegenwoordigd zijn. De taalwet van 1963 bepaalde dat een uitvoeringsbesluit het taalstatuut van de Sabena moest vaststellen vóór 1 september 1964. We schrijven nu reeds 1 september 1970 en er is nog steeds niets gebeurd. Ook moesten koninklijke besluiten de uitvoering van de taalwet van 1963 vóór 1 september 1964 regelen voor de centrale administratie. Dit geschiedde op 1 november 1966, doch deze besluiten voorzien taalkaders die de structuur moeten vormen voor de bevorderingen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. Jammer genoeg bestaan deze taalkaders (en dan zijn het nog slechte) in slechts twee departementen. Daarom overdrijf ik niet, wanneer ik zeg dat de taalwet van 1963 nog steeds niet integraal van toepassing is en dat het nog jaren zal duren. Tenzij vroeger zal blijken dat die taalwet in vele van haar bepalingen onuitvoerbaar zal blijken te zijn, zoals ik steeds heb beweerd. Op dat ogenblik zal men naar meer radicale en meer billijke oplossingen moeten grijpen. Ik hoop voor het land dat het dan niet te laat zal zijn. Het zal in elk geval aan waarschuwingen niet ontbroken hebben.
R. VANDEZANDE
Dr. Jur. R. Vandezande is inspekteur-generaal bij het Ministerie van Volksgezondheid. Als Algemeen Voorzitter (1961-1968) van het Verbond van Vlaams Overheidspersoneel is hij uitstekend vertrouwd met de taaltoestanden en de taalwetgeving te Brussel. Dr. R. Vandezande schreef een werk over de Raad van State, met voorwoord van Prof. Dr. G. Eyskens. In samenwerking met Dr. M. Van Haegendoren, schreef hij ‘Vlaanderen, eisende partij’.
|
|