Belang van de Brusselse Economie
Wanneer wij even teruggrijpen naar 1961, ogenblik waarop wij een min of meer volledige inventaris hebben van de economische aktiviteiten van de bevolking via de volkstelling dan stellen wij vast dat op dat tijdstip in Brussel 582.634 personen waren tewerkgesteld hetzij 17,8% van de totale tewerkstelling in België. Vergeleken met het aandeel van de Brusselse bevolking in de totale bevolking van het rijk dat in 1961 11,1% bedroeg kan men gewag maken van een concentratie van de economische aktiviteiten in het Brusselse. Immers de tewerkstelling in de 19 gemeenten van Brussel bedroeg toen ca. 60.000 eenheden meer dan de tewerkstelling in gans de provincie Antwerpen.
In 1961 reeds had Brussel een duidelijke tertiaire signatuur: 62% van de te Brussel werkzame personen waren tewerkgesteld in de dienstensector tegenover 45% voor gans België.
De tewerkstelling in de bouw en de industrie hadden een aandeel van respectievelijk 7 en 29%. De extraktieve nijverheid en de landbouw hadden samen een aandeel van 0,5% in het totaal van de Brusselse tewerkstelling.
De tertiaire signatuur van Brussel mag zeker de industriële functie van Brussel niet doen onderschatten. De industrie is niet alleen kwantitatief belangrijk maar ook sterk gediversifieerd.
In 1961 werkten 171.000 personen in de Brusselse industrie. Dit was 14,7% van de industriële tewerkstelling in België. Op hetzelfde ogenblik telde de provincie Antwerpen 202.000 tewerkstellingsplaatsen.
Op de zware metaalnijverheid en de textielsector na zijn alle overige industriële sectoren goed vertegenwoordigd.
Daarenboven dienen wij hier rekening te houden met het feit dat de industrie zich ten dele heeft nedergezet langsheen de waterweg Charleroi-Brussel (Clabecq) en Brussel-Willebroek (het Vilvoordse).
In 1961 was in termen van tewerkstelling 24% van de tertiaire aktiviteiten in België in het Brusselse geconcentreerd. Voor sommige diensten zoals financiële en immobilière bedroeg dit 53% en voor agentschappen (reclamebureau's e.d.) 48%.
Recentelijk zijn tevens inlichtingen vrij gekomen over de tewerkstelling in Brussel in de centrale administratie en de instellingen van openbaar nut. Hieruit is gebleken dat in 1969 38% van de ambtenaren van de ministeries tewerkgesteld waren in Brussel (37.000 personen) en 10.405 of 30% van de ambtenaren van instellingen van openbaar nut.
Totnogtoe spraken wij enkel in termen van volume van tewerkstelling. Zelfs in deze termen bleek Brussel een stevige industriële functie te hebben. Wanneer wij echter de zaken van naderbij analyseren en vaststellen dat in de Brusselse industrie op 100 werklieden 52 bedienden zijn tewerkgesteld tegenover slechts 26 bedienden in het Rijk, 13 in Vlaanderen en 21 in Wallonië dan kunnen wij hieruit afleiden dat de Brusselse industrie in zeer sterke mate tertiaire aktiviteiten omvat (beheer, marketing, onderzoek) hetgeen erop wijst dat de industriële top van België veel meer geconcentreerd is in Brussel dan wel uit de gegevens blijkt.
De concentratie van deze topfuncties in Brussel vinden wij dan ook terug zo wij de inkomensgegevens van de Brusselse inwoners gaan onderzoeken. Zo lag in 1965 het gemiddeld netto-inkomen per belastingplichtige in Brussel 38% hoger dan die van het Rijk, in de 6 randgemeenten van Brussel met taalaciliteiten zelfs 64% hoger.
Deze sterke economische ontwikkeling heeft een zeer sterke bevolkingsconcentratie en pendelbeweging meegebracht. Zo steeg de