| |
| |
| |
Waarheen met Brussel?
Dat Brussel probleem nr. 1 is voor gans België, is duidelijk naar voor getreden tijdens de eindeloze debatten in het Parlement, de regering en de partijen over de grondwetsherziening. Die is eigenlijk over de Brusselse klip gestruikeld en niemand weet momenteel hoe de klip kan worden omzeild.
Om tot de kern van het Brusselse probleem door te dringen, moet men twee dingen weten: België is een der meest gecentraliseerde landen van Europa, waar vrijwel alle touwtjes samenlopen in Brussel. Bovendien is dat Brussel voor de Vlamingen altijd een vreemde stad geweest.
Het is nu nog altijd zo, dat men als het ware geen steen kan verleggen in gelijk welk uithoekje van België, of ergens zit er iemand in Brussel, die daarover zijn zegje moet hebben. Het hele politieke bestel van dit land is uitermate gecentraliseerd in Brussel, dat meteen ook de centrale zenuwknoop is geworden voor het economisch en financieel leven.
| |
| |
| |
Een waterhoofd?
Als gevolg van deze centraliserende politiek, is Brussel abnormaal groot en machtig geworden. Het is nu een agglomeratie van zowat 1 miljoen inwoners, en dit in een klein land, dat in totaal nog geen 10 miljoen inwoners telt, vreemdelingen inbegrepen.
De Brusselse agglomeratie omvat thans 19 gemeenten, die elk autonoom beheerd worden door gemeenteraden, een daaruit verkozen schepencollege en een uit die raad benoemde burgemeester. De zetel van de rijksdiensten is de stad-Brussel, maar daarrond wonen in de 18 andere Brusselse gemeenten ambtenaren, handelslui, bedienden en arbeiders. Het voortbestaan van autonome gemeenten, die de facto eigenlijk toch tot één stadsagglomeratie behoren, is een anomalie met onbeschrijflijke wantoestanden als gevolg. Om er maar één uit de reeks te halen: deze agglomeratie, waarvan het gemiddeld inkomen per inwoner het hoogste is van België, blijkt niet eens in staat het probleem van het huisvuil op moderne wijze op te lossen.
Een ander gevolg van deze evolutie is dat het centrum van de agglomeratie wordt verlaten door al wie financieel in staat is ergens anders rustiger te gaan wonen. De bouwpolitiek van de Brusselse gemeentebesturen was tot voor kort ook teveel afgestemd op handelshuizen en kantoorgebouwen en te weinig op volkswoningen. Er werden wel flatgebouwen opgetrokken, maar die vallen dan zo duur uit, dat ze doorgaans worden bewoond door Euromarkt-ambtenaren of zakenlui, die dan echter nog een villa hebben buiten de stad.
Deze situatie heeft voor gevolg dat het stadscentrum elke avond leeg loopt, omdat er overdag wel veel mensen werken, maar er weinig mensen wonen. En zoals vice-gouverneur Cappuyns eens schreef: ‘een stad die 's avonds leegloopt is een ten dode gedoemde stad’.
Men mag het zo voorstellen dat de Brusselse agglomeratie overdag krioelt van aktiviteit, maar 's avonds een zielig beeld toont, omdat alleen de inwoners er dan nog zijn en dit zijn overwegend kleine lui, met onder hen een steeds toenemend aantal vreemde gastarbeiders. Sommige wijken in het Brusselse zijn Noord-Afrikaanse casba's geworden, met alle gevolgen van dien.
Door het feit dat in België vrijwel alles gecentraliseerd wordt te Brussel, is deze stad natuurlijk het knelpunt van het ganse Belgische politieke, en ook sociaal-economische gebeuren. Dit is eigen aan alle gecentraliseerde hoofdsteden. Voor België komt daar dan nog het taalprobleem bij.
| |
Vreemde stad
Historisch gegroeid uit een kleine handelsnederzetting langs het moeras van de Zenne, is Brussel de eeuwen door steeds de zetel geweest van het landsbestuur, in wiens handen dat ook was. Historici zijn het er over eens dat die besturen altijd een verfransende invloed hebben uitgeoefend, omdat de taal aan het hof, of het bestuur, altijd het Frans was. Ook ten tijde van de Habsburgers, zelfs van 1815 tot 1830 onder de Oranje's.
Voor de Vlaming heeft dit een dubbel effekt. Hij heeft Brussel steeds gezien als de zetel van een vreemde overheerser, die bovendien een andere taal sprak dan de zijne. Zo mag het niet verwonderen dat de Vlamingen Brussel blijven beschouwen als een vreemde stad. Dit gevoel is hen door generaties ervaring bijgebleven en leeft nu nog voort, ook al had de Vlaamse beweging voor gevolg dat een flinke brok van het staatsgezag in Vlaamse handen is gekomen en dat door de aanwezigheid van die Vlamingen in de rijksdiensten, en ook in de financieel-economische kringen, een minder on-Vlaamse sfeer werd geschapen in Brussel zelf. De gedachte aan Brussel, als zetel van een volksvreemde overheid, zit bij de Vlamingen zo diep, dat daarin een van de argumenten geput wordt ten voordele van het federalisme. Maar een onjuist opgevat federalisme dan, waarvan men verwacht dat een deel van de nationale bevoegdheid zou worden overgedragen aan Vlaamse instanties, in Vlaanderen gevestigd. En diep in het hart, denken vele Vlamingen dat zij Brussel dan verder links kunnen laten liggen. Zij wensen ‘baas in eigen huis’ te zijn, vergetend dat er ook in een federale staat nog een centrale overheid blijft bestaan, die bevoegd is over de meest fundamentele domeinen van de staatsgemeenschap.
| |
Verfransing
De verfransing, uitgaande van Brussel, heeft in het verleden een ongehoorde omvang gehad. Oorspronkelijk was Brussel een vrij kleine stad, omgeven door Vlaamse landelijke gemeenten, bewoond door tuiniers en boeren. Gaandeweg is de tendens naar ruimtelijke uitdeining merkbaar geworden en zijn al die omliggende Vlaamse gemeenten delen van de stadsagglomeratie geworden. Brussel zelf was oorspronkelijk Vlaams, op de (vreemde) gezagsinstanties na. Die hebben de autochtone bevolking echter verfranst, en de inwijkelingen ontsnapten hieraan geenszins. Trouwens, een deel van die inwijkelingen kwam uit Wallonië, en was dus al franstalig.
| |
| |
Nu heeft de agglomeratie zowat 1 miljoen inwoners. Ernstige studies hebben aangetoond dat minstens de helft van Vlaamse afkomst is. Maar anderzijds erkent iedereen die er wat van weet, dat hoogstens 300.000 inwoners bewust Vlaams gebleven zijn. Het gros van de oorspronkelijk Vlaamse inwoners heeft zich dus min of meer laten verfransen, omdat de leidinggevende klasse franstalig was en er voor een Vlaming geen toekomst was, zo hij ook niet overschakelde naar het Frans.
Een ander deel van de oorspronkelijk Vlaamse bevolking is uitgeweken naar omliggende gemeenten in Vlaams-Brabant. Helaas weken niet alleen Vlamingen uit. Naarmate de stadskernen overbevolkt geraakten, weken ook financieel krachtige Franstaligen uit naar de randgemeenten. Dit is een normaal verschijnsel in elke grote stad. Maar voor Brussel komt daar weeral het taalprobleem bij. Een Franstalige, die uitwijkt of gewoon maar een toeristische trip maakt, zal zelden de streektaal gebruiken. Hij neemt zijn eigen taal mee in de koffer van zijn auto, of in de verhuiswagen.
| |
Taalwetten en faciliteiten
In 1932 heeft de wetgever voor de eerste keer gepoogd aan die stand van zaken een einde te maken. De taalwet van dat jaar stipuleert nadrukkelijk dat alleen de met name genoemde Brusselse gemeenten tweetalig zijn, terwijl de rest van het land ingedeeld werd in twee eentalige gebieden: Wallonië werd als franstalig erkend; Vlaanderen als nederlandstalig. Ook de gemeenten rond de Brusselse agglomeratie werden door die wet als Vlaamse, dus exclusief nederlandstalige gemeenten aangeduid.
Meteen had men een grens afgebakend tussen Vlaanderen en Wallonië, de twee eentalige gebieden. Voor de gemeenten op die grens liggend, werd bepaald dat die ‘faciliteiten’ dienden toe te staan, als uit volkstellingen bleek dat minstens 30% van de bevolking anderstalig was. Met faciliteiten bedoelde men dan dat die gemeentebesturen wel intern eentalig bleven, als deel van het eentalige gebied waartoe zij behoren, maar ten behoeve van die anderstaligen uiterlijk tweetalig dienden op te treden.
Alhoewel de wetgever een duidelijk onderscheid had gemaakt tussen de taalgrens, die Vlaanderen en Wallonië scheidt, en de begrenzing van het per uitzondering tweetalige Brusselse gebied, heeft men nà 1932 voor de gemeenten rond die agglomeratie toch dezelfde regeling toegepast als voor taalgrensgemeenten. D.w.z. dat telkens er in een randgemeente van het Brusselse 30% Franstaligen opdoken, die gemeente verplicht werd faciliteiten toe te staan. Zo omzeilde men de formele wil van de wetgever van 1932, om deze gemeenten Vlaams te houden en alléén de Brusselse agglomeratie tweetalig te maken. De randgemeenten-met-faciliteiten werden uiterlijk even tweetalig als de Brusselse gemeenten. En de franstalige inwijkelingen mochten derhalve de hoop koesteren dat die gemeenten eerlang het ‘Brussels’ statuut zouden krijgen.
Desondanks is de wet van 1932 een harde slag geweest voor Brussel. Vooral sinds 1830 (voordien ook al) was Brussel het staatscentrum, dat in handen lag van Franstaligen. De revolte van 1830 moge dan zijn uitgelokt om diverse redenen, en uitgevoerd door ‘kleine luiden’, nà die opstand is het de franstalige burgerij van Brussel, gesteund door de even franstalige burgerij uit Wallonië én Vlaanderen, die het bewind in handen heeft genomen. Alle leidende posten, ook in Vlaanderen, zijn lange tijd exclusief in handen geweest van franstaligen, tot de wetgever, onder de druk van de Vlaamse beweging, daarin geleidelijk verandering heeft gebracht. De droom van de Franstaligen, vooral in het Brusselse, was van België een franstalige staat te maken. Zij beseften terdege dat J.J. Rousseau gelijk had, waar hij vooropzette dat men pas over één nationale staat kan spreken, als de bevolking ervan één taal spreekt en dezelfde levenswijze heeft. Leo Picard schrijft in de ‘Evolutie van de Vlaamse Beweging van 1795 tot 1950’ zeer pertinent: ‘Alles in het leven van een volk houdt verband met al het andere. Juist die eenheid, die synthese is het waar het op aan komt’. De Belgische eenheid wenste men te bereiken door totale verfransing van gans Vlaanderen. Na 1918 gold trouwens de slagzin ‘La Belgique sera Latine ou ne sera pas’. 1932, met de indeling van het land in twee eentalige gebieden, met de tweetaligheid in het Brusselse en de gelijkstelling van Nederlands en Frans als overheidstalen, is onbetwistbaar de eerste stap geweest naar de afbraak van dàt België van de Franstaligen en... naar het federale België van morgen, waarin beide volksgroepen hun eigen zijn zullen herwinnen.
In verband met de herziening van de Grondwet, heeft de regering-Eyskens in die zin voorstellen gedaan. Weliswaar zijn het maar aarzelende stappen in de bedoelde richting, maar de eerste minister verklaarde niettemin met nadruk dat het unitaire België heeft opgehouden te bestaan. In feite ondertekende hij de overlijdensakte van een staatsstruktuur, die al lang niet meer bestaat. Men is er evenwel nog niet in geslaagd een nieuwe struktuur uit te stippelen, hoofdzakelijk omdat het Brussels probleem niet kon worden geregeld.
| |
| |
Om even terug te keren tot de jaren na 1932, dient aangestipt dat de taalwet nooit eerlijk en integraal door Brussel werd toegepast. De overheidsdiensten bleven overwegend franstalig; de stadsbesturen ontweken de wettelijke tweetaligheid met alle middelen. Zo is stilaan de wens gegroeid om de taalwetten te verbeteren. In 1963 is dat gebeurd, al dient dadelijk onderstreept dat alle wijzigingen geen verbeteringen zijn geweest. Wel werd nu in de nieuwe wet duidelijker vastgelegd hoe de tweetaligheid van de Brusselse agglomeratie diende georganiseerd. Zo werden alle aanwervings-examens onderworpen aan een neutrale instantie, werd grondige kennis van beide talen gevergd voor leidende functies en werd bedongen dat uiterlijk in 1973 een taalpariteit diende bereikt aan de top van de gemeentediensten in het Brusselse.
Helaas struikelde de wetgever nog eens over de randgemeenten en werd in zes van die Vlaamse gemeenten een faciliteitenstelsel in stand gehouden. Toch is nadien gebleken dat de verfransende invloed van Brussel begint af te zakken. Een groep professoren van de Brusselse universiteit, deels Vlamingen en deels Franstaligen, stelde een grondig onderzoek in. Het zogenaamde ‘rapport Kluft-Jaspers’ toonde aan dat in vrijwel alle gemeenten rondom het Brusselse een tendens naar eentaligheid merkbaar is. De Waalse gemeenten worden franstaliger, de Vlaamse nederlandstaliger. Alleen in de gemeenten mét faciliteiten bleek de verfransing verder te gaan, op Wemmel na. Deze randgemeente ligt ten noorden van Brussel, temidden Vlaamse gemeenten, in tegenstelling tot de andere, die oostelijk of zuidelijk van de hoofdstad liggen.
| |
Achtergronden van een expansiedrang
Het behoud van faciliteiten in randgemeenten had voor gevolg dat de Franstaligen bleven aandringen op aanhechting van die gemeenten bij de agglomeratie. De drang naar territoriale uitbreiding is niet gemotiveerd, want de Brusselse agglomeratie is groot genoeg voor interne expansie inzake woningbouw. Op ‘hoofdstedelijke grond’ grazen nog koeien en liggen nog hectaren landbouwgrond of braakliggende grond. Maar zowel voor de agglomeratie als de randgemeenten speelt de grondspeculatie een doorslaggevende rol. In België is de grondspeculatie een heilige koe, waaraan niemand durft raken. Zo loopt de prijs voor bouwgrond abnormaal hoog op, zo hoog dat zelfs kapitaalkrachtige stadsbesturen geen geld genoeg hebben om volkswoningen te bouwen. En in de randgemeenten blijft het zo, dat machtige bouwmaatschappijen villa's of flats bouwen, vooral voor Franstaligen, zelfs in strijd met de bestaande bouwreglementering.
De drang naar territoriale uitbreiding is vooral gegrond op politieke, of zelfs elektorale motieven. De politici van het Brusselse zien dat een deel van de bevolking, dus hun kiezerskorps, uitwijkt naar gemeenten buiten de stad. Vermits die politici doorgaans zowel gemeentemandataris als Parlementslid zijn, oefenen zij op de wetgever druk uit om ‘hun’ kiesterrein zo groot mogelijk te maken door er alle gemeenten bij te nemen, waar Brusselaars naar uitwijken. De door hen gedroomde agglomeratie zou bijna half Brabant omvatten, een gebied waarover zij dan zouden heersen, zoals feodale koninkjes.
| |
Nog maar een begin
Zowel in Vlaanderen als (in iets mindere mate) in Wallonië wenst men van dit Brussel geen staat in de staat te maken. Daarom heeft de regering-Eyskens twee initiatieven genomen, die van uitzonderlijke betekenis zijn. Vooreerst de wet op de economische planning en regionalisatie, waardoor in Vlaanderen én Wallonië eigen Economische Raden worden opgericht, die op economisch vlak adviezen verstrekken aan het centrale plan-bureau. Voorlopig, want na adviezen zullen wel dwingende voorstellen volgen, temeer daar die raden deels uit politieke mandatarissen zullen bestaan.
In dit kader wist men evenwel geen weg met Brussel. Er een derde economische macht van maken, betekent federalisme met drie, waarbij Brussel dan als scheidsrechter zou optreden. Pogingen om het Brusselse economische gebied en de bevoegdheid van de Brusselse economische raad te beperken, botsten echter op stevig verzet vanwege de Brusselse politici. Hetzelfde werd duidelijk bij het tweede initiatief van de regering-Eyskens, nl. het voorstel om in de Grondwet te bepalen dat het tweetalige Brusselse gebied beperkt blijft tot de 19 gemeenten, die nu de agglomeratie vormen. Dit artikel haalde niet de vereiste meerderheid, zomin als het voorstel om de toekomstige Brusselse agglomeratie te laten beheren door een vrij verkozen agglomeratieraad (met dus meerderheid van Franstaligen) en een agglomeratiekollege, waarin uiterlijk bij de tweede verkiezing evenveel Vlamingen als Franstaligen moeten zetelen.
Zowel wat het statuut van Brussel aangaat, als de begrenzing, is het match nul. Voor het ogenblik althans, want de strijd gaat onweerstaanbaar verder. Van Waalse zijde is het een strijd om meer zelfbestuur,
| |
| |
zonder meer. De Vlaamse strijd is gestart als een taalstrijd, d.w.z. een strijd voor erkenning van het Nederlands. Maar het is gelukkig daarbij niet gebleven. Nu ligt de klemtoon op de strijd om de beslissingsmacht. België bestaat uit twee volksgroepen, met Brussel tussenin als gemeenschappelijk gebied. De Vlamingen wensen in het staatkundige geheel minstens evenveel macht en invloed als de Franstaligen; medebeheer in Brusselse zaken en zoveel mogelijk zelfbestuur in eigen huis. Als dit streefdoel bereikt zal zijn, is meteen ook de toekomst van de Vlamingen in het Brusselse veilig gesteld en wordt die stad niet langer een haard van verfransing, maar een plek waar beide volksgroepen elkaar op gelijke voet kunnen ontmoeten.
Om even terug te grijpen naar de verklaring van eerste minister Eyskens, waar die zei dat het unitaire België dood is, moet worden vastgesteld dat het nieuwe België nog moet geboren worden. Intussen gaat de strijd om de macht, toegespitst op Brussel, nog in alle hevigheid verder. Zij het dat men in België wel harde woorden gebruikt, maar dat de soep nooit zo heet wordt gegeten als men ze opdient. Tot een revolte zal het niet komen, wel zal de spanning blijven toenemen, naarmate blijkt dat het knelpunt-Brussel een regeling in de weg blijft staan. Omwille van Brussel is België als unitaire staat een ‘cadavre vivant’.
KAREL DE WITTE
Karel de Witte is hoofd van de Brusselse redaktie van de Gazet van Antwerpen. Hij is tevens auteur van het boek ‘Brussel Open Stad’. (uitg. Van In - Lier). Sinds 1947 woont Karel de Witte in een van de Brusselse randgemeenten.
|
|