althans dat wat men wil zeggen slechts gebrekkig overkomt. Het is nu eenmaal zo dat Nederlanders gewoon Nederlands het beste verstaan en de schakeringen daarvan kunnen aanvoelen. Het gaat hier ook om een eis van welbegrepen democratie aangezien het bedoelde misbruik in het bijzonder tekort doet aan die landgenoten wier vreemde woordenschat beperkt is; hun belangstelling voor vreemde zaken wordt aldus ondergraven, terwijl zij juist moet worden bevorderd. Een zekere “vervreemding” treedt op.
Het Verbond is van mening dat toch wel in de eerste plaats van de overheid mag worden verwacht dat zij Nederlanders in gewoon, duidelijk Nederlands aanspreekt en dat zij, zeker in deze tijd, zo ook het goede voorbeeld geeft aan andere taalgebruikers. Het Verbond meent echter eveneens dat in vele van de overheid uitgaande stukken aan die eis geen of te weinig aandacht wordt geschonken en dat daarin niet zelden van ernstige tekortkomingen moet worden gesproken.
Het Verbond heeft nagegaan of zijn algemene indruk dienaangaande juist is. Het heeft daartoe een aantal van de overheid uitgegane stukken uit dit oogpunt bezien en daardoor zijn mening bevestigd gevonden. Het onderzoek heeft betrekking gehad op, willekeurig gekozen, memories (of nota's) van toelichting behorende bij in 1968 of 1969 ingediende ontwerpen van wet of aangeboden verdragen afkomstig van de verschillende ministeries. De stukken zijn vermeld in het onderdeel B van de bijlage bij deze brief.
Het Verbond veroorlooft zich in onderdeel C van bedoelde bijlage een aantal in die stukken voorkomende woorden en zinswendingen onder Uw aandacht te brengen, die naar zijn inzicht vermeden hadden moeten worden en waarbij de tekst is aangegeven die naar zijn mening zonder moeite en met meer duidelijkheid had kunnen worden gebruikt. Het stelt er prijs op te verklaren dat het deze lijst alleen toevoegt om een feitelijke ondergrond aan zijn kritiek te geven en het verwijt te ontgaan geheel in het vage en in het algemene te blijven. Het Verbond heeft niet de indruk dat de onderzochte stukken slechter of beter zouden zijn dan wat overeenkomt met het gemiddelde van overheidsstukken. In vele particuliere publikaties is de woekering belangrijk groter.
Overigens heeft het Verbond - zich alleen richtend tegen het bovenbedoeld overdadige gebruik - zich niet tot taak gesteld alle naar zijn mening voor verbetering vatbare woorden en uitdrukkingen onder Uw aandacht te brengen. En verder staat het op het standpunt dat, als aan de andere kant bij enige woorden of uitdrukkingen zou zijn misgetast, dit aan de algemene strekking van zijn betoog niet zou afdoen.
Ten slotte gaat in de bijlage vooraf (in onderdeel A) een lijst van in de stukken aangetroffen “moeilijke woorden”. Die lijst heeft niet een kritische strekking in die zin dat zij alle hadden moeten worden vermeden. Zij beoogt enkel een aanduiding te zijn van de omvang van het aangesneden probleem en van de moeilijkheden waarvoor een gemiddelde lezer wordt gesteld.
Het Verbond moge U verzoeken maatregelen in overweging te nemen die tot een meer verantwoord taalgebruik in overheidsstukken leiden en waardoor in ieder geval excessen worden vermeden.
Het verbond veroorlooft zich een afschrift van deze brief te zenden aan de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal, terwijl de brief eveneens voor publikatie zal worden vrijgegeven.’