over in dit blad al bijzonder vaak geschreven. Het is evenwel dienstig om er in dit betoog nogmaals kort op in te gaan.
De grootnederlandse gedachte - of Dietse gedachte - in zijn meest extreme vorm hield in het streven naar een grootnederlandse staat, bestaande uit Nederland en het van Wallonië losgescheurde Vlaanderen. We laten in het midden, of dit streven, dat in de jaren twintig en dertig enige aanhang had, ooit werkelijk een kans op verwezenlijking gehad zou kunnen hebben. De grootnederlandse gedachte in deze vorm was in ieder geval een niet geheel onlogisch voortvloeisel uit de theorie, dat iedere taalgemeenschap tevens een staat, en dan een volstrekt souvereine staat. moest worden. Nu is dit staatsnationalisme een overwonnen standpunt in West-Europa, ook al maakt de Europese integratie de laatste jaren, vooral dank zij de politiek van het gaullistische Frankrijk, een periode van stagnatie en zelfs teruggang door. Maar we mogen toch aannemen - ik ga daar althans van uit -, dat in West-Europa de toekomst - misschien een wat verdere toekomst dan we enkele jaren geleden gehoopt hadden - aan de Europese integratie zal zijn en niet aan het staatsnationalisme. Bij deze integratie worden, het is bekend, bepaalde bevoegdheden van de tot dusver souvereine staten overgeheveld naar hogere publiekrechtelijke organen. Het Europese federalisme betekent, dat de staten op bepaalde welomschreven terreinen afstand van hun souvereiniteit doen. Het kan tevens inhouden - al is dit grotendeels theorie van de voorstanders gebleven - dat aan gemeenschappen, die soms kleiner zijn dan de oorspronkelijke staten bepaalde autonome bevoegdheden gegeven kunnen worden. Hierbij wordt in de kringen van de Europese federalisten o.m. gedacht aan economische regio's, die niet samenvallen of behoeven te vallen met staatsgrenzen.
In deze federalistische conceptie kan heel goed gedacht worden - wat in de staatsnationalistische conceptie niet mogelijk was - aan een integratie op bepaalde welomschreven gebieden van twee onderdelen van een taalgemeenschap, behorende tot twee staten. Men kan zich voorstellen, dat voor een dergelijke integratie bepaalde gezagsorganen geschapen worden, naar het voorbeeld op grotere schaal van de Europese integratie. Voor de staatkundig gescheiden delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap - Nederland en Vlaanderen dus - zal vooral een integratie op het terrein van de cultuur, inclusief het onderwijs, van belang zijn en met name zijn eigen problematiek scheppen, omdat bij een Europees federalisme deze terreinen voorbehouden zullen blijven aan de staten. Op andere terreinen zal de integratie van Nederland en Vlaanderen vanzelf volgen uit de Europese integratie en uit de samenwerking in Beneluxverband, als die tenminste niet volledig achterhaald wordt door de Europese integratie, maar dat is een andere kwestie, waarop ik hier niet zal ingaan. Het streven naar een algemeen-Nederlandse integratie ligt dus in het verlengde van het streven naar Europese integratie. De staten verdwijnen niet, maar verliezen op bepaalde terreinen een en ander van hun souvereiniteit die naar andere organen overgeheveld kan worden. In dit perspectief kan men denken aan een orgaan voor de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen.
Deze integratie zal ook zijn beslag moeten krijgen in de particuliere sector, door een samengaan en samendoen van Nederlandse en Vlaamse organisaties die zich op dezelfde terreinen van het culturele en sociale leven bewegen.