met teksten uit het werk van enkele van de voornaamste Nederlandse prozaschrijvers ontvangen. Deze teksten werden, nadat de deelnemers ze eerst voor zichzelf gelezen hadden, door de groep, onder leiding van de heer Ekkel, geïnterpreteerd. Om de prozafragmenten hun juiste plaats te kunnen geven, gaf de heer Ekkel eerst een overzicht. Hij noemde de Nederlandse schrijvers Wolkers, Hermans, Van het Reve en Mulisch de groep van de ‘jongeren’ en kenschetste hen als de ‘angry young men’, behorende tot de naoorlogse generatie. Naast deze groep van jongeren werd als vertegenwoordiger van de oudere generatie Vestdijk genoemd, die reeds voor de oorlog bekendheid genoot. Tot schrijvers van betekenis werden verder nog Hugo Claus en Carmiggelt gerekend. Op de algemene inleiding volgde een intensieve bestudering van de verschillende schrijvers afzonderlijk.
De heer De Zanger, eveneens leraar Nederlands aan het gymnasium te Lochem, leidde op 14, 17 en 19 april de naoorlogse poëzie bij de deelnemers in. Evenals zijn collega trachtte de heer De Zanger, nadat hij een overzicht van de belangrijkste dichters en hun werk had gegeven, door tekstexplicatie van hun gedichten de deelnemers tot actief meedoen te bewegen.
De heer De Zanger verdeelde de naoorlogse poëzie in drie groepen:
1. | de groep van de ‘vijftigers’; |
2. | de groep van de ‘gard sivik, nieuwe stijl, barbarber’; |
3. | de dichters van het engagement. |
Door de oorlog werd de ontwikkeling plotseling onderbroken, ook letterkundig werk was aan censuur onderworpen.
De ‘vijftigers’ meenden dat men via de vernieuwing van de taal tot een geheel nieuwe vorm van schrijven zou kunnen komen. Zij stoorden zich niet aan de regels van de grammatica, logische verbanden werden door associatieve vervangen. Woorden die waren als afgesleten munten zouden weer magische kracht moeten krijgen.
Uit deze groep van de ‘vijftigers’ werden gedichten van Lucebert, Remco Campert, Kouwenaar en Rodenko besproken en geanalyseerd. Van groep 2 noemde de heer De Zanger in het bijzonder Vaandrager, Bernlef en Buddingh. Aan de hand van een gedicht van Vaandrager, getiteld ‘Made in Madurodam’ werd op de poly-interpretabiliteit van de moderne poëzie gewezen. In enkele gevallen waren de behandelde gedichten voor de deelnemers aanleiding over de zin van poëzie en kunst na te denken.
De dichters van het engagement tenslotte nemen door hun werk actief deel aan het politieke gebeuren, wat niet betekent dat ze zonder meer tot een bepaalde politieke partij behoren. Uit deze groep verdienen de namen Ellen Warmond en Willem van Toorn vermeld te worden.
Op de laatste dag werd aan alle deelnemers een lijst met aanbevelenswaardige werken uit de naoorlogse Nederlandse literatuur uitgereikt. Deze lijst bevatte ook werken van belangrijke Vlaamse schrijvers.
Op 15 april onderwierp dr. Drewes de tekst van het Wilhelmus aan een taalhistorisch-filologische beschouwing. De deelnemers hadden tevoren twee teksten van het Wilhelmus, waaronder de oudst bekende, waarschijnlijk in 1581 ontstane versie ontvangen. Door knappe en goed gefundeerde uiteenzettingen over de historische achtergrond alsmede door tekstkritische be-