Neerlandia. Jaargang 73
(1969)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||
Spiegel Vlaamse bewegingBij gebrek aan nieuws over de grondwetsherziening, waarin maar geen schot wil komen, heeft de Vlaamse pers enkele dagen aandacht geschonken aan een incident in de senaatskommissie, die zich met deze materie onledig houdt. Het incident betrof de steeds opnieuw opduikende kwestie van de ‘randgemeenten’. Zoals men weet spitst de hele zaak Brussel zich vooral toe op deze Vlaamse gemeenten aan de rand van de hoofdstedelijke agglomeratie. In deze gemeenten beschikken de Franstaligen sinds het onzalige kompromis van Hertoginnedal in 1963 over zekere ‘faciliteiten’ inzake administratie en onderwijs. De Vlaamse onderhandelaars die destijds deze regeling aanvaardden kwamen met een nogal ongelukkig gezicht voor de t.v. verklaren dat zij ‘met de dood in het hart’ zich bij deze toegeving hadden neergelegd. Hoofdzaak leek hun dat deze gemeenten ook in de nieuwe taalwetten bij het Nederlands taalgebied gerekend werden. De uitspraak van het Europees hof te Straatsburg heeft die stelling trouwens bevestigd, wat de eensgezinde verfransers vooralsnog niet belet de uitbreiding van het faciliteitenstelsel tot een ongeloofwaardig hoog aantal gemeenten van Vlaams Brabant te eisen. Het akkoord ter vorming van de C.V.P. - B.S.P.-regering van 1968 voorziet in het oprichten van raden van senatoren die in het eigen taalgebied autonoom zouden optreden voor alle aspekten van het kultuurbeleid. Aldus zou het gezag van de Vlaamse senatoren zich eveneens tot de randgemeenten uitstrekken. Een aantal Franstalige christen-demokraten van de P.S.C. menen echter dat hun Franstalige volksgenoten die avond na avond in de Vlaamse randgemeenten komen overnachten - de inwijkelingen hebben weinig deel aan het gemeenschapsleven in die gemeenten - wel eens erg onder de verdrukking van de Vlaamse imperialisten zouden kunnen te lijden hebben, indien de Franstalige senatorenraad niet over hun kultureel welzijn zou kunnen meepraten. Dus legden zij een amendement voor ‘waardoor beide raden van senatoren bevoegdheid zouden verkrijgen in de randgemeenten waaraan de wet een bijzonder statuut heeft toegekend’. De goede verstaander ziet zo dat de indieners van het amendement reeds klaar staan met een voorstel van wet ‘waardoor het aantal gemeenten met een bijzonder statuut uitgebreid wordt’. (Ter inlichting: de P.S.C.-ers die het amendement indienden, genoten naar hun zeggen de steun van de heer Vanden Boeynants, maar deze ‘dynamische’Ga naar voetnoot*) figuur heeft voor de t.v. verklaard dat zijn Vlaamse vrienden uit de randgemeenten weten dat ze op hem kunnen rekenen.) | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
Naar aloude parlementaire traditie mocht men verwachten dat de senatoren uit de regeringspartijen dit amendement zouden verwerpen en de regeringstekst aannemen. Nu echter heeft zich - ongewoon feit in de Belgische parlementaire annalen - het verschijnsel voorgedaan, dat de regering niet werd gesteund door haar Franstalige meerderheid maar daarentegen hulp kreeg van haar Nederlandstalige oppositie: negen Vlaamse senatoren (uit C.V.P., B.S.P., P.V.V. en V.U.) stemden voor de regeringstekst, alle (zeven) Franstaligen stemden tegen. Het betreft hier slechts een stemming in de kommissie en op zichzelf is het incident dan ook niet zo belangrijk. Maar het is toch een aanduiding dat het kwik op de Belgische thermometer nog steeds stijgt. De politieke kongressen en manifestaties van de laatste weken hebben dat trouwens bevestigd. | |||||||
Het kongres van de VolksunieBij de verkiezingen van 1958 behaalde de Volksunie een zetel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In 1968 veroverde deze partij 20 zetels in de Kamer en 14 in de Senaat. In een periode van tien jaar slaagde zij er in na de C.V.P. en de B.S.P. derde partij in Vlaanderen te worden. Ondanks gewetensdruk en broodroof, ondanks gebrek aan een eigen pers, zonder steun van sociale organisaties en financiële groepen, ondanks het nog altijd nawerkend kollaboratieavontuur van het V.N.V.. Ongetwijfeld is deze doorbraak grotendeels te danken aan het jarenlang in gebreke blijven van de traditionele partijen die de gemeenschapsproblemen als ‘faux problèmes’ afwimpelden, maar het kan niet ontkend dat de partij sinds het toetreden van gezaghebbende figuren uit de Vlaamse pressiegroepen en door een onvermoeibaar en handig uitbuiten van haar parlementaire mogelijkheden haar greep op het Belgisch politiek leven steeds maar versterkt. Wij hebben de indruk dat het naoorlogs Vlaams Nationalisme, in tegenstelling met dat van de periode 1919-1940, zowel doctrinair als organisatorisch van heel wat meer politieke realiteitszin blijk geeft. Van parlementaire pressiegroep is de Volksunie stilaan aan het uitgroeien tot een volwaardige politieke partij. De vraag hoelang de tegenstrevers haar nog regeringsverantwoordelijkheid zullen kunnen ontzeggen lijkt niet langer akademisch. In dit licht zien wij het partijkongres dat de Volksunie op 19 en 20 april hield in het kongresgebouw te Brussel als een belangrijk gebeuren. Vijfhonderd kaderleden luisterden naar verschillende referaten, die alle erop gericht waren de visie van de V.U. op de netelige problemen van de ook door haar gekontesteerde samenleving te verdiepen: onderwijsproblematiek, wetenschapsbeleid, informatierecht en censuurprobleem, bescherming van de verbruiker, ruimtelijke ordening. Van links wordt met een zekere vrees gewezen op de eis van de V.U. de vakbonden te ‘depolitiseren’, wat deze vakbonden wel eens tot louter medespeler in de gevestigde kapitalistische orde zou kunnen herleiden. Anderzijds stelt men met voldoening vast dat de V.U. haar hele aktie en doctrine baseert op een groeiende bewustwording en aldus steeds grotere medezeggenschap voor de burger op alle niveaus van de maatschappij: onderwijs, onderneming, vakbond, administratie, politiek leven. Inzake buitenlandse politiek opteert de V.U. voor de ‘demokratie der volken’, tegen het gaullistisch Europa der vaderlanden. En waar de Waalse landgenoten sinds lang dromen van de Franse etnie kiest men voor een samenwerking binnen de ‘Dietse etnie’, een nieuwe term op Vlaamse bijeenkomsten na W.O. II! In zijn slotrede wees partijvoorzitter Frans van der Elst de gedachte aan een ‘Vlaamse koncentratie’ met de C.V.P. van de hand, tevens pleitend voor een ruim Vlaams front met de kristen-demokraten en de socialisten, ter verwezenlijking van een reeks Vlaamse urgentieproblemen. De hele Belgische pers heeft ongewoon veel belangstelling voor dit kongres gehad: ook dat is nieuws. | |||||||
Het kongres van de Vlaamse C.V.P.Tijdens de tweede wereldoorloog werd ook in België over de naoorlogse politieke verhoudingen nagedacht. Terwijl de politici van de regering-Pierlot in het veilige Londen de bevrijding van het grondgebied afwachtten (zie hiervoor o.m. de onlangs verschenen gedenkschriften van de heer Paul-Henri Spaak) en de kollaboratiepolitiek een roemloos einde tegemoetliep, werden er in verschillende kringen plannen voor de toekomst uitgewerkt. Aldus werd reeds kort voor de bevrijding een sociale wetgeving, die onze | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
landgenoten vrij vlug een benijdenswaardige welvaart zou brengen, in vele gesprekken tussen vakbondsleiders en werkgevers uitgewerkt. In die kringen hoopte men dat ook het politiek gelaat van België er door grondig zou veranderen. In die geest ontstond einde 1945 de Christelijke Volkspartij, met een programma dat voor die tijd beslist nieuw en vooruitstrevend was. In tegenstelling met de vooroorlogse Katholieke Partij zou de jonge kristen-demokratische formatie niet langer een standenpartij zijn met door de verschillende maatschappelijke groepen (arbeiders, boeren, middenstanders, burgers) aangeduide verkiezingskandidaten, maar een werkelijk politieke groepering waarin alle mandatarissen dezelfde ideeën en doelstellingen zouden nastreven. Dat programma voorzag bovendien in een vrij grote autonomie voor de twee gemeenschappen. Vanaf de verkiezingen van 1946 werd de sterk unitair geleide C.V.P. de grootste partij van het land. De naoorlogse toestanden waren voor haar groei zeer gunstig. Potentiële konkurrentie vanwege de Vlaamse nationalisten was tengevolge van kollaboratie en repressie goeddeels uitgeschakeld. Het klimaat van de koude oorlog speelde in haar kaart. Ook het feit dat de toenmalige ‘linkse’ partijen een heftig antiklerikale politiek voerden en ook in Vlaanderen de trikolore snaar wat al te luid betokkelde was de C.V.P. gunstig. De partij koos in de pijnlijke koningskwestie de zijde van Leopold III, wat haar in 1950 de volstrekte meerderheid in het parlement bezorgde. Volledigheidshalve dient hier vermeld dat deze meerderheid mede te danken was aan het feit dat de toenmalige ‘Vlaamse Concentratie’ niet aan de verkiezingen deelnam, nadat de C.V.P.-lijsten ‘verruimd’ waren door de opname van enkele voormalige nationalisten (o.m. senator Leemans, de latere voorzitter van het Europees parlement, en de latere minister Custers). In die jaren schreef de katolieke pers dat de partij ‘het schild en het zwaard’ van Vlaanderen was en dat elke onderneming die haar verzwakte tevens een verzwakking van Vlaanderen betekende. Toen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1953 de ‘Vlaamse Concentratie’ opnieuw meedeed was dit voor De Standaard ‘een onvergeeflijke wanhoopsdaad’. Het lijkt ons dat in de ervaringen met de homogene C.V.P.-regering (1950-'54) het begin van de teruggang van deze partij moet gezocht worden. Toen bleek immers dat de hoge verwachtingen die in de partij gesteld werden niet konden ingelost worden. Voor de basis van de partij, de kiezers en propagandisten, was de ontknoping van de koningskwestie een te bittere pil: de partijleiding, die jarenlang had verkondigd dat Leopold III opnieuw op de troon zou zetelen, accepteerde de troonafstand!Ga naar voetnoot*) Het was het begin van een lange evolutie waarin afstand tussen basis en partijleiding steeds opnieuw duidelijk worden. De kiezers die de partij omwille van Leopold III aan de macht hadden gebracht werden nu bedacht met een harde klerikale onderwijs- en kultuurpolitiek en een kostbaar defensiebeleid. De getroffenen van de repressiewetgeving, hoofdzakelijk door C.V.P.-ministers uitgewerkt en toegepast, wachtten tevergeefs op beloofde genademaatregelen. De verkiezingsnederlaag van 1954 was dan ook allerminst verrassend, en de C.V.P. zou de verliezen nooit helemaal kunnen goedmaken. Weliswaar bracht de antiklerikale schoolpolitiek en het sociaal immobilisme van het liberaal-socialistisch kabinet haar nieuwe kansen. De opnieuw uitgebroken schoolstrijd, zo voordelig voor de C.V.P., bereikte in 1955 met talloze relletjes en manifestaties een hoogtepunt, maar weer eens bleek de kloof tussen basis en leiding toen deze laatste plots een wapenstilstand met de tegenpartij afsloot en de strijd stillegde tot aan de verkiezingen. Op demonstraties in Vlaanderen begon de kreet om federalisme immers wat al te luid door te klinken. De verkiezingen van 1958 waren de laatste waarin de C.V.P. een werkelijk succes behaalde. Die van 1961, 1965 en 1968 betekenden telkens een gevoelige klap voor haar. Het afsluiten van het Schoolpakt, waardoor er een (definitief?) einde kwam aan de schoolstrijd, de uitbouw van de oude liberale partij tot een breed-konservatieve politieke groepering, de doorbraak van de Volksunie, de stijgende onkerkelijkheid, de groeiende twijfel aan de noodzakelijkheid van een konfessionele partij: zoveel gedeeltelijke verklaringen voor deze achteruitgang. Toch menen wij dat de kern van de C.V.P.-teleurgang in de kloof tussen partijleiding en basis moet gezocht worden. Sinds de heer Eyskens in 1949 voor het eerst minister-president werd, zijn te veel beloften ijdel gebleken, te veel verwachtingen ontgoochelingen geworden en hebben de C.V.P.-kiezers wat al te veel en wat al te harde dobbers moeten verwerken. Aldus heeft de partij er al te veel aan geloofwaardigheid bij ingeboet. De vraag moet daarenboven gesteld of de gevolgde koers werkelijk volgens een beginselvaste lijn verliep, dan wel volgens een vrij opportunistisch pragmatisme, waardoor C.V.P.-ers sinds het einde van de oorlog samen met socialisten, liberalen, kommunisten en onafhankelijke technici in allerlei regeringskoalities gezeteld hebben. | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
We merkten reeds op dat de partij in haar beginjaren strak unitaristisch geleid werd. Hoewel zij haar leden en kiezers voor 2/3 uit Vlaanderen betrok zaten er in de topleiding steeds minstens evenveel Franstaligen. Onder het partijvoorzitterschap van Theo Lefèvre (1950-1961) was vleugelvorming nog niet mogelijk. Pas toen de heer Vanden Boeynants nationaal voorzitter werd kon dat. De heer Vanden Boeynants heeft zich overigens nooit bijzonder om de partijdoctrine bekommerd en voerde in zijn eigen wingewest Brussel steeds een sterk pragmatische en persoonlijke politiek. Uit de kontaktgroepen van de Vlaamse C.V.P.-kamerleden en senatoren konden aldus stilaan eigen frakties groeien, die bij elke kabinetsvorming een grotere invloed begonnen uit te oefenen. Wat dan weer tot afzonderlijke groepsvorming van de Franstalige partijgenoten leidde. De kwestie van de katolieke universiteit te Leuven was de katalysator die de frakties zover uiteendreef, dat er tenslotte afzonderlijke vleugels met afzondelijke bijeenkomsten en een afzonderlijk kongres kwam. Reeds voor de verkiezingen van 1968 kwam het tot een afzonderlijk program, maar deze ‘distanciëring’ werd niet helemaal geloofwaardig toen topfiguren zich voor en na deze verkiezingen bleven gedragen als leiders van een unitaire partij... Bovenstaande historische schets - ongetwijfeld voor nuancering vatbaar! - leek ons noodzakelijk om het kongres van de Vlaamse C.V.P. op 26 en 27 april te situeren. Deze rumoerige en bewogen bijeenkomst heeft de autonomie van de Vlaamse C.V.P. bevestigd. In een resolutie werd dit als volgt geformuleerd: ‘De C.V.P. treedt autonoom en zelfstandig op met een eigen streefprogram voor alle aangelegenheden van de eigen gemeenschap (onder meer de taal- en kultuurpolitiek, het streekbeleid enz.)’. Over de samenwerking met de P.S.C. zeggen de kongressisten: ‘Voor het algemeen landsbeleid wenst de C.V.P. samenwerking met de P.S.C. op kristendemokratische basis. Deze samenwerking vergt een overlegorgaan.’ Vooral vorm en modaliteiten van deze samenwerking waren het voorwerp van scherpe debatten tussen meer unitaristisch denkende figuren als nationaal voorzitter Houben en staatsminister Lefèvre en de kandidaatvoorzitter van de ‘autonomisten’, de Gentse senator Gerard Van den Daele. Vreemd lijkt het wel dat de stellingen van Van den Daele het tenslotte haalden, maar dat de meer unitaristisch gezinde kandidaat senator Van de Kerckhove voorzitter werd. Deze uitslag illustreert treffend het zeer heterogene karakter van de huidige C.V.P.. Met ‘De Standaard’ menen wij er drie belangrijke strekkingen te kunnen onderscheiden:
Tenslotte was het C.V.P.-kongres eensgezind in zijn verwerping van samenwerking met de Volksunie. Herhaaldelijk werd beklemtoond dat de C.V.P. een Vlaamse partij moet zijn, met een sterk geloof en wars van pragmatisme. Men wil de problemen echter niet vanuit een louter Vlaams oogpunt benaderen. Dat noemt men een te beperkte, ‘nationalistische’ visie. Een standpunt dat dan alvast in strijd is met de hoger geciteerde schilden-zwaard-slogan! De pers heeft uiteenlopend op dit kongres gereageerd. Sommige bladen hebben gewezen op het verwarde karakter van de bijeenkomst, andere verheugden er zich over dat nog niet alle bruggen met de P.S.C. zijn opgeblazen. Voor ‘La libre Belgique’ was het ‘een nationaal en politiek drama’. Algemeen is de indruk dat de nieuwe struktuur van de C.V.P. wel eens de prefiguratie van het België van de toekomst zou kunnen zijn: een staat waarin de twee gemeenschappen zelfbestuur zullen krijgen, waar dat verantwoord en doelmatig is. Men heeft ook het gevoel dat hierdoor feitelijk de regeringsvoorstellen inzake de grondwetsherziening reeds voorbijgestreefd zijn. Anderzijds hebben de onkerkelijken op dit kongres nog uitspraken gehoord, die getuigden van een klerikalisme dat zij voorbijgestreefd achtten. En anderen viel het op dat de topfiguren slechts zwijgend op de bijeenkomst aanwezig waren... Deze ‘Spiegel’ is weer eens vrij breed uitgegroeid. Maar vriend-lezer, vindt u ook niet dat wij op dit ogenblik getuige zijn van bijzonder boeiende ontwikkelingen? J.d.D. |
|