betreffende o.a.J. Bernlef, Ad den Besten, R. Blijstra, Menno ter Braak, Dirk Coster, Lodewijk van Deyssel, Hella Haase, Jan Hanlo, Jan de Hartog, Heere Heeresma, Dick Hellenius, Frits Huël, Arnold Ising, Jef Last, Lucebert, H.H.J. Maas, Josepha Mendels, E. du Perron, Annie Salomons, Jeanne van Schaik-Willing, Aeg. Timmermans en S. Vestdijk. Ook de verzamelingen letterkundige tijdschriften en rijmprenten werden, dank zij enkele giften en aankopen, verder uitgebreid.
Nog enige interessante mededelingen uit dit verslag zijn de volgende.
De permanente expositie van documenten uit eigen bezit werd door 631 personen in 1967 bezocht.
In 1967 verschenen in het kaartsysteem Mededelingen van de Documentatiedienst in totaal 145 kaarten, waarvan 120 met bibliografische gegevens over Van Beek, Brakman, Dubois, Gorter, Hamelink, Heeresma, Kouwenaar, Van Schendel, Voeten en Van Wessem.
Gedurende het verslagjaar zijn geen andere uitgaven van het Museum verschenen, al werden voor de reeks Schrijvers Prentenboeken een deel over E. du Perron voorbereid en voor de tijdschriftuitgave Achter het Boek twee afleveringen met de briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising.
Toen in 1952 in het Haags gemeentemuseum de tentoonstelling ‘De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers’ werd gehouden, pleitte dr. Hulsker voor de oprichting van een letterkundig museum. Hij verwees daarbij naar het ‘Archief en museum voor het Vlaamse Cultuurleven’ te Antwerpen.
Het is niet enkel bij een pleidooi gebleven. Op 18 december 1953, kwam de stichting ‘Nederlands letterkundig museum en documentatiecentrum’ tot stand.
Men is er bij de oprichting vanuit gegaan (volgens L. Brummel in ‘Literatuur als museumobject’), dat decentralisatie van letterkundige collecties om verschillende redenen bezwaarlijk is. Hij beschrijft een niet geheel geslaagde poging tot concentratie in Duitsland. Nadat in 1890 het Goethe- en Schillerarchief bij elkaar gebracht waren, en verschillende andere collecties volgden. werd Weimar het centrale archief van het Duitse klassicisme. Reeds in 1889 pleitte de filosoof Wilhelm Dilthey voor een dergelijke concentratie in zijn rede ‘Archive für Literatur’. Zijn woorden vonden weerklank want in 1891 werd te Berlijn de ‘Literatur-Archiv-Gesellschaft’ opgericht.
Tot een volledige concentratie is men overigens lang niet gekomen. De geschiedenis van het ‘Archief en museum voor het Vlaamse cultuurleven’ geeft wat dat betreft een meer positief resultaat. Deze collectie bestaat nu 30 jaar en is uitgegroeid tot een bijna 50.000 nummers omvattende verzameling. Het ‘Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum’ beperkt zich tot Noord-Nederland, al is veel materiaal - door onder andere schenkingen van uitgever Van Dishoeck te Hilversum - over de Vlaamse letteren aanwezig. In de toekomst zal het wellicht komen tot een nog nauwere samenwerking tussen de jonge Noord-Nederlandse en oudere Vlaamse stichting.
Op initiatief van de Haagse gemeentearchivaris dr. W. Moll werd naar aanleiding van de ‘Letterkundige Tentoonstelling’ (Den Haag 1923) een permanente letterkundige verzameling aangelegd in het gemeentearchief te Den Haag. Deze collectie breidde zich in enige jaren enorm uit: in 1926