kreeg hij op 1 maart 1914 een functie op het Bureel Militaire Zaken. Hij is er tot het einde van de Eerste Wereldoorlog gebleven. In die moeilijke jaren heeft hij toen, naast medewerking aan kranten en tijdschriften, ook zijn eerste bundels gedichten ‘Music-Hall’ en ‘Het Sienjaal’ gepubliceerd.
Aan het einde van de oorlog is Van Ostaijen, die sympathie met het Vlaamse activisme had betuigd, naar Berlijn getrokken. Hij is, tijdens zijn verblijf aldaar, door de Belgische autoriteiten veroordeeld tot enkele korte gevangenisstraffen wegens het deelnemen aan een manifestatie en wegens zijn medewerking aan de Antwerpse Courant. Hij heeft zijn straffen, nadat hij in hoger beroep was gegaan, nimmer moeten uitzitten dank zij de amnestiewet, die allen, die tot minder dan twaalf maanden hechtenis waren veroordeeld, hun straf kwijtschold.
De Berlijnse tijd is - vooral materieel - bijzonder moeilijk voor hem geweest. Van zijn hand zijn in die jaren de dichtbundels ‘De Feesten van Angst en Pijn’ en ‘Bezette Stad’ ontstaan. Ook heeft hij toen bijdragen geleverd aan tal van tijdschriften - men krijgt vrijwel al deze publikaties op de tentoonstelling te Antwerpen te zien.
Na zijn terugkeer in België moest Van Ostaijen onder de wapens, in december 1921 kwam hij in dienst en werd toen naar Issum bij Krefeld, waar de Belgische bezettingstroepen gestationeerd waren, gestuurd. Hij is tot einde 1922 soldaat geweest. Hier begon het tijdperk van zijn ‘zuivere lyriek’. Hij was een tijd werkzaam in een antiquariaat en begon in 1925 een kunsthandel te Brussel - zonder veel succes. Hij hoopte steeds weer zijn arbeid op het Antwerpse stadhuis te kunnen hervatten, maar hier waren zijn bemoeiingen tevergeefs. En dus schreef en dichtte hij maar onvermoeid verder en regelmatig verschenen expressionistische werken van zijn hand.
In 1925 openbaarde zich voor het eerst de ziekte, welke noodlottig voor hem zou worden. Maar hij werkte verder. Want in die voor hem zo trieste en moeilijke jaren zijn nog diverse publikaties van zijn hand verschenen. Wij denken daarbij aan ‘De trust der vaderlandsliefde’, ‘Het Bordeel van Ika Loch’ - een satire op de Iogika - en vele bijdragen in tijdschriften. In 1926 verhuisde hij weer van Brussel naar Antwerpen, waar hij bij zijn vader onderdak kreeg. Zijn toestand werd toen steeds ernstiger. Hij was al bedlegerig toen hij in het najaar van 1927 samen met zijn vrienden Burssens en Du Perron het tijdschrift Avontuur oprichtte. Hij werd toen verzorgd in een sanatorium te Miavoye- Anthée bij Dinant en daar is hij de 18de maart 1928 overleden. Zijn stoffelijk overschot is in 1932 naar Antwerpen gebracht en in 1952 opgenomen in de Antwerpse Erebegraafplaats Schoonselhof. Een week na zijn dood is zijn groteskenbundel ‘Vogelvrij’ verschenen. Hij had de drukproeven hiervan nog zelf verbeterd.
Dit zijn wel de voornaamste bijzonderheden, die de heer Borgers mij over Paul van Ostaijen, die nu voor immer een plaats in de Nederlandse letterkunde inneemt, heeft verteld. Voor de schrijver van deze bijdrage voor Neerlandia was het gesprek zeldzaam indrukwekkend, omdat Paul van Ostaijen tot zijn jeugdvrienden heeft behoord.
M.
Het verzamelde werk van Van Ostaijen is in vier imposante delen verschenen bij de uitgeverij Bert Bakker/Daamen N.V., Den Haag/C. de Vries-Brouwers, Antwerpen.