‘Het Laatste Nieuws’ (21-9-'68) vat het overhevelingsplan als volgt samen:
‘In oktober 1972 zou men beginnen met de overheveling van de tweede en de derde cyclus van de wetenschappen en de derde cyclus van de economische, sociale en politieke wetenschappen. Men zou in dat jaar ook beginnen met de bouw van de centrale bibliotheek. Het einde van deze werken is voorzien tegen oktober 1974. Op dat ogenblik zouden 4.530 studenten overgeheveld zijn, d.i. 28 t.h. van de Franstalige universitaire bevolking; in oktober 1975 zou de inplanting geschieden van de eerste cyclus van de faculteit der Wetenschappen, de toegepaste wetenschappen en de landbouwwetenschappen.
Op die datum zouden er 6.235 studenten te Ottignies gevestigd zijn.
De centrale bibliotheek zou geopend worden in oktober 1976. Tevens zou de derde cyclus van de faculteit der Rechten, de psychologie en de opvoedkunde ingeplant worden. Hiermee zou de helft van de universitaire bevolking zich te Ottignies bevinden.
In oktober 1977 zouden de volledige faculteiten Wijsbegeerte en Letteren, de kerkwetenschappen en het hoger instituut voor wijsbegeerte overgeplant worden. In 1977 zouden hiermee 13.130 studenten overgeplaatst zijn, d.i. ongeveer 70 t.h.. De overige dertig procent betreffen de geneeskunde, die naar St.-Lambrechts-Woluwe overgeheveld wordt.’
In hoever komt dit plan tegemoet aan de verlangens van de Vlamingen? Te noteren valt vooreerst dat men in Vlaanderen altijd gevraagd heeft dat de hele universiteit zou overgeheveld worden en wel naar het hart van Wallonië: het idee van een gehele of gedeeltelijke overheveling naar Brussel werd steeds met kracht bestreden. Overheveling naar het hart van Wallonië was trouwens een programmapunt in het kiesplatform van de C.V.P. en de B.S.P. in Vlaanderen. Velen vrezen namelijk dat een vestiging te Ottignies, op nauwelijks enkele kilometers van Leuven en van de taalgrens, de verfransingsdruk op Vlaams-Brabant niet wezenlijk zal doen verminderen. Daarenboven valt het te voorzien dat de aanwezigheid van de hele fakulteit geneeskunde (dus niet alleen de doktoraten, zoals de wet van 1965 voorzag) de Franse hegemonie in het Brusselse nog zal versterken. Het argument dat er tegenover de Vrije Universiteit (die ook dringend aan volledige verdubbeling toe is) in de hoofdstad ook een ‘katholieke aanwezigheid’ noodzakelijk is, zoals bij herhaling van confessionele zijde gesteld werd, overtuigt in het postconciliair tijdperk niet bijster veel katholieke Vlamingen, die het wel door hebben dat hier eens te meer een ‘godsdienstig’ motief wordt gebruikt om een hoop konservatieve en frankofone belangen te dienen. Het blijft daarbij zeer de vraag of Leuven-Frans in het grensgewest Ottignies werkelijk een Waalse instelling kan worden waaraan in de eerste plaats Wallonië wat heeft. Wij hebben eerder de indruk dat het ook te Ottignies een vooral Brusselse aangelegenheid zal blijven.
Anderzijds moet men de vraag stellen of de Vlamingen wel logisch blijven met zichzelf als zij inspraak verlangen bij de vestiging van een Franstalige universiteit. In federalistisch perspektief zeker niet, maar zolang ook de vestiging te Ottignies een gevaar zou kunnen blijken voor het Nederlands karakter van Vlaams-Brabant hebben zij er, in de unitaire staat, ongetwijfeld weinig aanleiding toe om met gekruiste armen de verdere evolutie af te wachten.