goed aan zal doen bij onze culturele presentie in het buitenland op de achtergrond te blijven. Door haar georganiseerde manifestaties worden namelijk al gauw als propaganda ervaren. De overheid zal natuurlijk wel een vinger in de pap moeten hebben, al was het alleen maar om toezicht uit te oefenen op de besteding van de ter beschikking gestelde belastinggelden.
Ik ontveins me niet dat de samenstelling van een onafhankelijk moederinstituut, waarin uiteraard alle belangrijke culturele stromingen en organisaties vertegenwoordigd zouden moeten zijn, in ons versplinterde en verzuilde land tot grote moeilijkheden zal leiden, moeilijkheden die nog eens in het kwadraat verheven zouden worden wanneer het instituut een Nederlands-Belgische instelling zou moeten worden.
Maar men hoeft, om Willem de Zwijger vrij te citeren, nog niet direct op doorslaand succes te hopen om met een project dat noodzakelijk lijkt te beginnen. We hoeven ook niet overal tegelijkertijd iets op stapel te zetten. In landen die prioriteit lijken te hebben, zouden we eerst eens met ‘pilot projects’ kunnen beginnen, enkele instituten op strategische plaatsen, waar ervaring opgedaan kan worden voordat tot volgende vestigingen besloten wordt. Laten we ook niet vergeten dat het niet gemakkelijk zal zijn voldoende geschikte stafleden te vinden.
Prioriteiten zou ik willen verlenen aan:
- | onze huidige partners in de E.E.G., met name aan de Bondsrepubliek Duitsland. Daar immers is de kans het grootst dat de Nederlandse cultuur gezien wordt als een derivaat, met name van de Duitse; |
| |
- | enkele geselecteerde ontwikkelingslanden, waarbij Indonesië vooropstaat. Hier hebben we nog een cultureel substraat (vooral in de Nederlandse taal) waar opnieuw op gebouwd kan worden. |
(In dit verband zij erop gewezen dat andere landen aan de culturele component van hun ontwikkelingshulp steeds meer betekenis gaan hechten. Dit geldt vooral voor West-Duitsland, dat evenmin als wij met zijn hulp aan ontwikkelingsdoeleinden politieke doeleinden nastreeft. Maar wel zoekt het naar het hoogste rendement, in sociaal-economisch opzicht en uit hoofde van voor het donorland gekweekte goodwill. Daarbij wordt op grond van de ervaring van de laatste jaren de hulp in het culturele vlak - onderwijs en wetenschappen - steeds hoger genoteerd.)
Verwezenlijking van de hierboven geformuleerde desiderata zal geld kosten. De verhoging van de begroting voor dat doel zal evenwel geleidelijk kunnen geschieden. Met een culturele presentie van enig niveau, die binnen een jaar of tien op poten gezet zou kunnen worden, zouden per jaar toch wel enkele tientallen miljoenen guldens gemoeid zijn. Maar het lijkt mij nodig dat ‘een cultuur die leeft, betaalt voor zijn toekomst’.
Waar in dit artikel gesproken wordt over ‘personeelsbezetting’ voegen wij hieraan toe dat ook in Zuid-Afrika sinds 1954 een attaché (c.q. raad) voor pers- en culturele zaken, met assistent, aan de Nederlandse ambassade verbonden is; o.i. ook een te kleine bezetting voor een zo uitgestrekt land (± 35 × Nederland). - Redactie.