was hij tot luisteren bereid. In januari 1940 schreef hij in een opstel, onder de titel ‘Cultuur en gemeenschap’: ‘Voor de rede wordt al het zichtbare tot teken, al het menselijke tot herkenningsteken. En ieder teken van menselijkheid is het teken ener verlossing. Waar hij iets menselijks vindt, daar voelt de mens zich minder eenzaam.’ In het gezelschap van Anton van Duinkerken voelde men zich nimmer eenzaam.
Hij zocht de evenmens. En het laatste stempelde hem tot de ware cultuurdrager, naast zijn indrukwekkende kennis, wijsgerige aanleg en profetische blik. Hij beschouwde de cultuur dan ook niet als het strikte eigendom van het individu, noch van de gemeenschap, maar als ‘de weg van de een naar de ander en van de ander naar de een’. Hij toonde een groot respect voor de opvattingen en denkwijze van zijn medemensen, die hij scherp wist te peilen en te analyseren. Hij bezat de gave zich in de gedachtenwereld van anderen te verplaatsen, zoals hij zich ook als geleerde volkomen in het verleden kon inleven en het vermogen bezat zijn lezers, of zijn gehoor daarin mee te voeren. Hij zocht veeleer wat bindt dan wat scheidt. De waarachtige eenheid was voor hem de harmonische eenheid van samenklinkende verscheidenheid, zoals hij op een bijeenkomst, vlak voor de oorlog, zijn zienswijze schetste over de democratische samenleving. En in dit opzicht was hij de uitspraak van Augustinus indachtig ‘Diverso stilo, non diversa fide’. ‘In verschillende stijl verdedigen wij hetzelfde vertrouwen (geloof)’ een tekst die hij vaak aanhaalde. Het was in de dagen dat de totalitaire bewegingen opgang maakten.
Anton van Duinkerken is een der eersten geweest die de culturele integratie van Noord en Zuid in de praktijk bracht. Hij kende Vlaanderen tot in alle uithoeken en bezat een kennis van de Vlaamse historie die alleen reeds een mensenleeftijd van harde studie zou vergen. Hij vertoefde er graag en was er gezien. Het wekt dan ook geen verbazing dat de Leuvense universiteit hem, de toen nog jonge dichter en schrijver, het eredoctoraat verleende. Hij maakte deel uit van de redactie van ‘De Dietsche Waranda’, was lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Taal en Letteren. Hij was 15 jaar lang voorzitter van de jaarlijkse Algemene Conferentie der Nederlandse letteren. Zijn Brabanderschap deed hem van nature een brug slaan tussen Noord en Zuid. En of het gedurende zijn jaren was bij de redactie van ‘De Tijd’ in Amsterdam, of later als hoogleraar in Maastricht en Nijmegen, zijn verlangen ging uit naar Brabant, zijn geboorteland.
Anton van Duinkerken overleden. Een groot man. Maar vooral een groot mens. Wij zullen hem missen. In Noord en Zuid.
Hij ruste in vrede.
GEERT GROOTHOFF.