Neerlandia. Jaargang 72
(1968)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Dr. Leo Delfos †
| |
[pagina 234]
| |
nisten onder wie Uhland en Grimm. Het onlangs verschenen boek van P.H. Nelde licht ons goed in over Hoffmann von Fallersleben en zijn Vlaamse vrienden. De innerlijke verbondenheid met het Duitse geestesleven is deze beweging eigen gebleven.
Delfos was reeds voor de oorlog bij deze politiek-neutrale beweging aangesloten. In Göttingen trad hij daarin meer en meer op de voorgrond. De afloop van de oorlog trof hem in al zijn hardheid. In België wist men jarenlang politiek en cultuurpolitiek niet van elkaar te scheiden. Veel Belgische patriotten werden tot lange vrijheidsstraffen veroordeeld en Delfos was een van hen. Dank zij de latere amnestie kreeg ook Delfos eindelijk in 1939 zijn burgerrechten terug. Voordien had hij in Duitsland verder kunnen studeren. Hij promoveerde in 1923 bij Brandi op een geschiedkundig onderwerp. In hetzelfde jaar trouwde hij met Kathlijn Hilda Verhulst, de enige dochter van de grote Vlaamse dichter Raphael Verhulst. Daar de terugkeer naar zijn vaderland hem was ontzegd en hij in Duitsland geen betrekking kon vinden, ging hij voor enige jaren als lector voor Duits en Frans naar Roemenië. Deze jaren in Siebenbürgen, dat met zijn grote taalkundige verdeeldheid een menigte problemen kent, hebben zijn blik historisch en taalkundig verruimd.
Toen Verhulst in 1930 in Göttingen als lector aftrad, werd Delfos zijn opvolger. Hij is dat tot 1967 gebleven. Hij heeft dit ambt als docent trouw en goed bekleed. Veel dankbare leerlingen gedenken hem met hoogachting. Maar zijn werk als docent heeft hem nooit de wetenschappelijke arbeid uit het oog doen verliezen. Zijn bibliografie omvat een aanzienlijk aantal boeken, artikelen en recensies op het gebied van de politieke geschiedenis, de cultuurgeschiedenis, de filosofie en de literatuurgeschiedenis. In Verkenningen door onze geschiedenis (1944) zijn tien artikelen over de Nederlandse geschiedenis bijeengebracht. In verscheidene recensies bepaalt hij zijn standpunt tegenover vervalsingen in de officiële geschiedschrijving; ze zijn ook nu nog actueel en niet alleen voor België. Het artikel in Archiv für Philosophie (1956), getiteld ‘Alte Rechtsformen des Widerstandsrechtes gegen Willkürherrschaft’ zou ook en juist politici moeten interesseren. Zijn historisch werk heeft de geschiedenis van de Nederlanden tot middelpunt. In 1941 heeft hij in een diepgaande studie Die Anfänge der Utrechter Union gekenschetst (2e druk 1967). Ook in twee reeds eerder verschenen werken gaat het over de vrijheid van de Nederlanden: 1302 door Tijdgenoten verteld (1951) en Het Avontuur der Liebaards (1952). Delfos maakte het zich bij zijn werk niet gemakkelijk. Altijd liggen er archiefstudies aan ten grondslag. Het was geen zuiver toeval dat hij het origineel van de stichtingsoorkonde van het Verbond der Nederlanden, de Unie van Utrecht, in 1933 in het Stadsarchief van Gent ontdekte. Ondanks het minutieuze detailwerk verliest de schrijver het geheel toch nooit uit het oog. Hij is waarlijk geen specialist of louter een compilator geworden.
Dat blijkt ook uit zijn literair-historische artikelen. Pas in de laatste jaren heeft hij zich met twee Nederlandse dichters beziggehouden. In de eerste plaats loste hij verscheidene vraagstukken in het werk van Jacob van | |
[pagina 235]
| |
Maerlant op; daarna mengde hij zich met belangrijke bijdragen in de sedert Frings weer sterk opgeleefde discussie over Hendrik van Veldeke. In zijn laatste levensjaren heeft hij bijna al zijn krachten verbruikt voor de heruitgave van het nagelaten werk over de geschiedenis van de autobiografie van zijn vriend G. Misch. Dat is een eminente, maar ook ontbaatzuchtige wetenschappelijke prestatie.
Delfos zat nog vol plannen. Het zijn plannen gebleven. Des te meer mogen wij er ons over verheugen dat zijn Kulturgeschichte von Niederland und Belgien in 1962 is verschenen. J. Burckhardt is bij dit werk het lichtend voorbeeld geweest. Cultuurgeschiedenis is tegelijkertijd politieke geschiedenis, ze zijn nauw verweven. Het is Delfos gelukt dit wonderbare weefsel op fijnzinnige en meesterlijke wijze uit te beelden. ‘Niederland und Belgien’ omvat het hele gebied van Duinkerken, Rijsel en Arras tot aan de Dollart, van het Friese Leeuwarden tot aan Luxemburg. Dit boek spant de kroon in zijn werken. Wij kennen allen de cultuur van de trotse burgerij der Nederlanden in hun bouwwerken en schilderijen, velen van ons zijn ook met de literaire werken van de dichters, theologen en juristen vertrouwd. Maar meestal is het bij ons slechts een kennen bij stukjes en beetjes. Wie overziet - en dat geldt niet alleen voor Duitsland - in zijn totaliteit wat de Nederlanden aan scheppend werk de wereld hebben geschonken? Hier wordt het ons in één boekdeel aangeboden. Dit waagstuk is de schrijver gelukt doordat hij ondanks oneindig veel details er zich niet in verliest. In enkele zinnen wordt ons bij voorbeeld het tweeslachtig karakter van Charles de Costers Tijl Uilenspiegel aangetoond. Veel laat hij weg, hier b.v. dat R. Verhulst later een Vlaamse voorgeschiedenis van Uilenspiegel heeft geschreven. In deze beide werken komt reeds in nuce de versterking van de Vlaamse gedachte tot uiting. In 1868 schrijft de Vlaming De Coster in het Frans, zijn navolger R. Verhulst in het postuum in 1942 verschenen werk in het Nederlands. Een hoogtepunt is de weergave van de vrijheidsstrijd tegen Spanje. De manier waarop hier wordt beschreven hoezeer politiek en cultuur in elkaar grijpen, getuigt van Delfos' beeldend meesterschap.
Zijn laatste werk is een korte biografie Raf Verhulst 1866-1941, Een dichter in dienst van zijn volk. (1966) De ondertitel wijst al op de doelstelling van de schrijver. Het gaat hier niet alleen om het werk van de grote Vlaamse dichter, maar evenzeer om de overtuigde Vlaamsgezinde. Men zou dit werk bijna als zijn eigen testament willen beschouwen. Ook Delfos is, hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Duitsland heeft doorgebracht, een zoon van zijn volk in de beste zin van het woord geweest en gebleven. Daarom is hij ook nooit voor het nationaal-socialistische gezwets bezweken. Dat hij gedurende de oorlog een aan politieke voorwaarden verbonden benoeming aan de Universiteit te Leiden onmiddellijk afwees, spreekt voor zijn wijsheid en zijn karakter. Ondanks benarde financiële omstandigheden bleef hij Göttingen trouw. Hier was hij, omringd door zijn lieve vrouw en zijn vrienden - van wie ik J. König en E. Pfeiffer wel met name mag noemen - een hooggeacht en geëerd lid van de Georgia Augusta. Een lector inderdaad extra ordinem! Wij rouwen allen om een trouwe vriend. |
|