| |
| |
| |
Het Groot-Limburgs Toneel
Guus Baas
Op 14 december 1966 bezocht koningin Juliana in de stadsschouwburg van Maastricht de openingspremière van het Groot-Limburgs Toneel (GLT). Helaas was Hare Majesteit getuige van een min of meer illegale gebeurtenis. Officieel bestond er op dat moment geen toneelgezelschap met de naam ‘Groot-Limburgs Toneel’. De gecompliceerde organisatorische constructie die een bi-lateraal toneelgezelschap vereist was nog niet rond. Toch had een officieus GLT, waarvan de subsidiëring door twee landen nog een wankele zaak was, toen al een speeljaar achter de rug.
Na twee officieuse en één officieel seizoen GLT lijkt het nog wat vroeg om conclusies te trekken. Toch zijn er een paar mogelijk. Een Vlaams-Nederlands toneelgezelschap kan - technisch gezien - bestaan. Het streektoneel in Belgisch en Nederlands Limburg heeft een goede kans van slagen. Het GLT is in Nederlands en Belgisch Limburg geaccepteerd. Critici uit beide landen oordelen gunstig over de prestaties, beide provincies accepteren en waarderen het internationale karakter van het gezelschap, ondanks de specifieke moeilijkheden en gevoeligheden.
| |
Ontstaan
Nederlands Limburg werd, als zoveel Nederlandse provincies, van beroepstoneel voorzien door de in het Westen van het land gevestigde gezelschappen. Bovendien was hier de ‘Speelgroep Limburg’ (BTL) onder leiding van Gabriël Beckers werkzaam: een eerste poging om tot een eigen Limburgs beroepsgezelschap te komen. Na een aanvankelijke groei raakte dit gezelschap
| |
| |
hoe langer hoe meer in het slop, omdat zonder ruimere subsidies niet kon worden uitgebreid. Een uitbreiding die noodzakelijk was om de groep aantrekkelijk te maken voor auteurs uit het Westen van het land.
Belgisch Limburg was meer nog dan Nederlands Limburg van beroepstoneel verstoken gebleven, al bloeide en bloeit hier het amateurtoneel. De KNS had zich uit het gewest hoe langer hoe meer teruggetrokken. Alleen het Reizend Volkstheater en vooral het Nederlands Kamertoneel uit Antwerpen verzorgden hier regelmatig beroepsvoorstellingen.
Dit Nederlands Kamertoneel stond sinds 1962 onder leiding van de Vlaming Willy van Heesvelde en de Nederlander Cas Baas. De groep bezat een eigen theatertje in Antwerpen, maar worstelde met een chronisch geldgebrek omdat de financiële steun van de overheid onvoldoende was. De artiesten hielden deze slijtageslag manmoedig vol, al werd hun salaris dikwijls veel te laat uitbetaald. Maar tegelijk pleegden zij roofbouw op zichzelf. Het theater had een publiek opgebouwd dat de zaal niet meer was uit te slaan, de pers was het gezelschap buitengewoon goed gezind, maar om financieel het hoofd boven water te houden kon aan compromissen niet worden ontkomen. Iedere voorstelling diende te mikken op een zo breed mogelijk publiek, waardoor artistieke mogelijkheden meer en meer onbenut moesten blijven. Van de Belgische overheid viel geen enkel soelaas te verwachten omdat deze een tweede beroepsgezelschap in Antwerpen, naast de KNS, overbodig oordeelde. Het Nederlands Kamertoneel begon om te zien naar mogelijkheden om haar artistieke vleugels wat verder uit te slaan.
Dit Nederlands Kamertoneel, hoewel in Antwerpen gevestigd, was geen specifiek Belgisch toneelgezelschap. Eén van de directeuren, verschillende acteurs, decorontwerpers en regisseurs waren Nederlanders. Het gezelschap gaf voorstellingen in Nederland en ook op andere manieren was het contact met Nederland relatief groot.
Ongeveer op hetzelfde ogenblik bleek bij Belgische en Nederlandse overheden de wens te leven om te komen tot een toneelgezelschap in hun respectieve Limburgse provincies. In België om de spreiding van de toneelgezelschappen over het Vlaamse land (Antwerpen, Brussel, Gent) te completeren, in Nederland in het kader van de structurele hervormingen van het Nederlands toneelbestel. Van de zijde van de Belgische overheden werd de directie van het Nederlands Kamertoneel de mogelijkheid geboden om nu met een behoorlijke subsidie een Belgisch-Limburgs gezelschap te vestigen in Hasselt. De Vlaams-Nederlandse directie stelde toen pogingen in het werk om te komen tot de oprichting van één toneelgezelschap voor Belgisch èn Nederlands Limburg.
Op 20 december 1965 werd de oprichting van de stichting het Groot-Limburgs Toneel officieel bekend gemaakt. Deze naam vereist enige toelichting. De Groot-Nederlandse, Dietse en aanverwante gedachten hebben een besmet verleden. Verwantschap van taal of talen heeft geleid tot de wildste speculaties en speculaties niet alleen. Die schijnen zelfs een apartheidspolitiek als een peuleschil terzijde te kunnen schuiven. Dergelijke onaangename klanken klinken voor sommigen mee in de naam Groot-Limburgs Toneel. Deze naam werd desondanks door de stichting gekozen omdat deze als enige de positie van een in beide Limburgen werkend toneelgezelschap adekwaat uit kon drukken.
| |
| |
In de praktijk betekende de oprichting van de stichting GLT dat het Nederlands Kamertoneel uit Antwerpen zich meer en meer ging richten op Belgisch Limburg en de grotere plaatsen van Nederlands Limburg, terwijl de Speelgroep Limburg de kleinere plaatsen van Nederlands Limburg bleef bespelen. Het seizoen '66-'67 werd begonnen met de boven al genoemde ‘openingspremière’ in Maastricht. Desondanks was op dat moment de regeling van de subsidiëring door twee landen nog steeds niet rond. In dit seizoen versmolten het Nederlands Kamertoneel en de Speelgroep Limburg tot het GLT-gezelschap. Algemeen directeur werd Cas Baas, Willy van Heesvelde directeur, terwijl Gabriël Beckers geheel zelfstandig directeur werd van de afdeling ‘solotoneel’.
Pas op 18 mei 1967 vond de officiële geboorteaangifte van het GLT in Hasselt plaats. Resultaat van voortdurend stuwend werk van de heer Tans in Nederland en in België van de heer Knapen, voorzitter van het bestuur. Deze laatste wees er bij deze gelegenheid op dat er al sinds jaren en jaren wordt gepraat over en gepleit voor een nauwere culturele samenwerking over de landsgrenzen heen, vooral in de beide Limburgen, waar men de hindernissen van drie lands- en cultuurgrenzen het eerst en het scherpst was gaan aanvoelen. De beide Limburgen, zo zei hij, worden in hun behoeften hoe langer hoe meer complementair op elkaar afgesteld. De Europese integratie zal die ontwikkeling nog verder versnellen.
Algemeen directeur Cas Baas: ‘Het moet een toneelgezelschap worden dat door zijn eigen Zuidnederlandse stijl een duidelijk onderscheiden plaats zal innemen tussen de Belgische en Nederlandse gezelschappen, dat goed toneel brengt voor een reeds bestaand publiek en dat een nieuw toneelpubliek zal creëren.’
Het GLT wordt door de Belgische en Nederlandse overheden gelijkelijk gesubsidieerd. In België betalen de Staat en de provincie, in Nederland Rijk, provincie en gemeenten. De plaats van vestiging is Hasselt-Maastricht. Zolang het Cultureel Centrum van Hasselt nog niet gereed is, komt dat in feite neer op een voorlopige vestiging in Maastricht, waar ook nog alle premières gegeven moeten worden. Het GLT is een Nederlandse stichting, waarin een gelijk aantal Belgen en Nederlanders zitting hebben. Een gecombineerd Belgisch-Nederlandse stichting is een organisatievorm die helaas niet bestaat. Bovendien was het onmogelijk om het GLT de vorm van een Belgische VZW te geven, omdat daarin een meerderheid van Belgen zitting moet hebben. Van de vele praktische moeilijkheden die het werken in twee landen meebrengt noemen we alleen maar de verschillende speelseizoenen, verschillende toneelgewoontes, het maken van twee balansen per jaar, een boekhouding in guldens en een in franken, het verkrijgen van auteursrechten in twee landen, waar het auteursrecht verschillend is geregeld, contracten en sociale voorzieningen, het voortdurend passeren van de grens met decorwagens en bijbehorende stapels formulieren.
| |
Artistiek
Zoals gezegd, het artistieke gezicht van het GLT wordt bepaald door het op elkaar inwerken van Vlaamse en Nederlandse componenten, een combinatie van de techniek van de Nederlandse acteur en de impulsiviteit van
| |
| |
de Vlaamse acteur. Wat betreft Nederland is het GLT ervan overtuigd dat deze warme speelstijl de Limburgers beter ligt, dat hij zich er meer bij thuis voelt. Deze eigen stijl blijkt het duidelijkst als we opvoeringen door het GLT en door andere Nederlandse gezelschappen van hetzelfde stuk met elkaar vergelijken. ‘Het waait door de takken van de Sassafras’ is een kolderachtig, satirisch toneelstuk. Het viel bij de Nederlandse Comedie als een baksteen. Onder de korte titel ‘Sassafras’ werd het eerder gespeeld door het GLT en met veel succes. Voor ‘Luv’ van Murray Schisgal geldt ongeveer hetzelfde. Deze voorbeelden die met andere kunnen worden aangevuld doen vermoeden dat de stijl van het GLT inderdaad ‘anders’ is en dat die stijl aan bepaalde genres toneel meer recht doet dan de gemiddelde Nederlandse speelstijl.
| |
Pers
Een enigszins ander geval is ‘Een dag uit de dood van Joe Egg’ van Peter Nichols. Onder de titel ‘Een dag uit de dood van Verdomde Loewietje’ beleefde dit stuk zijn première in het Nederlands taalgebied bij de Amsterdamse toneelgroep Centrum. Dat ook het GLT dit stuk op zijn repertoire nam leek een riskant waagstuk. De verbazing was in de recensies te proeven toen bleek dat men dit stuk ook in geheel andere opvatting kon spelen dan Centrum gedaan had en dat het resultaat ten minste gelijkwaardig was. Bij deze première, de laatste van afgelopen seizoen, maakte de Nederlandse pers voor het eerst consekwent een vergelijking tussen de verschillende opvattingen, hoewel daar bij voorgaande GLT-premières al ruimschoots aanleiding toe was geweest. Door de invoering van het streektoneel en de binnenkort officiële opheffing van de exclusiviteit van het auteursrecht in Nederland, waardoor geen enkel gezelschap een toneelstuk exclusief kan kopen, zal deze gezonde concurrentie steeds meer toenemen. Behalve het toneel zelf, zal ook de toneelkritiek hierbij gebaat zijn. Sommige toneelcritici schijnen te denken dat het hun gegeven is om bij het zien van een opvoering duidelijk onderscheid te maken tussen de aandelen van het geschreven stuk, de regie en de spelprestaties. Zo schreef een Amsterdams criticus naar aanleiding van de ‘Sassafras’-voorstelling van de Nederlandse Comedie dat het stuk technisch slecht geschreven was. Als hij de GLT-voorstelling van hetzelfde stuk had gezien, waren die woorden waarschijnlijk niet uit zijn pen gevloeid.
De waardering van de toneelcritici voor het GLT is in het algemeen zeer positief. Desondanks zijn er een paar specifieke problemen. In het Vrije Volk schreef Alfred Kossman eens: ‘Er is, moet men daarbij bedenken, een wezenlijk verschil tussen het Belgische en het Nederlandse toneel, en wie als ik, aan de Nederlandse, meer ingetogen, meer intellectualistische stijl gewend is, heeft moeite om het Belgische enthousiasme direkt te waarderen’.
Deze woorden werden in december 1966 geschreven. Deze ook elders voelbare weerstand tegen een in Nederland nog vrij onbekende speelwijze is nu vrijwel overwonnen. Toen het Nederlands Kamertoneel in 1965 in Amsterdam ‘De Gijzelaar’ van Brendan Behan speelde, sprak de toneelkritiek van ‘Vlaamse leut’. Toen al werd tegen die opvatting geprotesteerd door jonge Nederlandse acteurs en critici. Op het ogenblik hoeft het GLT dergelijke schimpscheutende opmerkingen alleen nog te verduren van onbelangrijke critici.
| |
| |
Hierbij is het aardig op te merken dat de Nederlandse en Belgische toneelsituatie veel overeenkomst vertoont. Beide landen hebben een kreupele, vrijwel alleen uitvoerende toneeltraditie. Vooral in Nederland levert dat een aanzienlijk minderwaardigheidscomplex op tegenover de ‘echte theaterlanden’, die dan ook vaak slaafs worden nagevolgd. Wie het dan waagt, zoals vaak de Vlamingen, om toch nog wat origineel te zijn, zonder zelf op een traditie te kunnen bogen, kan de volle laag verwachten van Noordelijke verontwaardiging. Maar als gezegd, deze kwestie lijkt nu vrijwel definitief tot het verleden te behoren.
| |
Pers in Nederlands Limburg.
Merkwaardig is ook de houding van de Nederlands-Limburgse pers. In hun ijver om niet voor chauvinistisch te worden aangezien beoordelen zij de prestaties van het GLT minder positief dan de landelijke pers. Een bepaalde Limburgse criticus, die schrijft voor een landelijk dagblad, is zo benauwd om door zijn landelijke collega's voor provinciaal te worden aangezien, dat hij de voorstellingen van het GLT die door die collega's worden geprezen voor alle zekerheid maar afkraakt. Een hoofdredacteur van een Limburgs dagblad verzekerde mij in ernst dat het volgens hem de taak van het GLT was om in de ogen van de critici uit de Randstad een goed figuur te slaan. Nederlands Limburg lijkt soms nog op zoek naar zijn eigen maatstaven. In België en Belgisch Limburg spelen deze kwesties minder een rol. Het GLT is daar bijna synoniem aan het Nederlands Kamertoneel dat in België altijd een uitstekende naam heeft gehad.
| |
Antwerpse pers
Wèl opvallend is de reactie van de Antwerpse pers. Het was in België al jaren bekend dat het Nederlands Kamertoneel, zonder voldoende financiële steun van de Belgische overheid, zich niet zou kunnen handhaven. De plannen voor het Groot-Limburgs Toneel werden ook in Antwerpen instemmend begroet. Of de Antwerpse pers een aantal jaren gedut heeft, of dat zij zich op sleeptouw heeft laten nemen door persoonlijke intriges, in ieder geval startte in februari van dit jaar een perscampagne in de Antwerpse dag- en weekbladen, die al snel het karakter van een lastercampagne kreeg. Insinuerende uitlatingen leverden vrijwel alle bladen een pakkende story op, waarbij het voornaamste argument was: ‘Holland koopt Antwerps theater weg’. Cas Baas, door de Antwerpse pers eerst haast op handen gedragen, werd nu afgeschilderd als een ‘sluwe Hollander’. André Rutten schreef in ‘De Tijd’: ‘Hieruit blijkt dat het wel aardig klinkt: een “Vlaams-Nederlands toneelgezelschap”, maar dat men er ook gemakkelijk gevoelige plekken mee raakt.’
| |
Repertoire
Het GLT gaat ervan uit dat het Limburgse publiek het meest geboeid zal raken door die stukken waarin de eigen speelstijl van het GLT het meest tot zijn recht kan komen, toneelstukken die een impulsieve, improviserende speelstijl vragen. Dat zijn er meer dan men in Nederland soms denkt. Maar aan het repertoire zijn andere moeilijkheden verbonden. Cas Baas in een
| |
| |
interview met ‘Het Parool’: ‘Ik weet veel te goed dat ons repertoire voorlopig nog een compromis moet zijn, een schaap met 100.000 poten. We spelen in plaatsen waar het paternalisme nog een godheid is, waar ze nog praktisch geen toneel hebben gezien en daarnaast in steden waar alle grote gezelschappen komen en waar ze vooruitstrevende abonnementen samenstellen met experimenteel toneel erin. Er is dus nog geen sprake van een artistiek gezicht. Eerst moet de onderbouw verzorgd worden. We worden nu al wat harder tegen de provincie, die niet te veel moet zeuren dat we te cru en te moeilijk zijn. Bij jeugdvoorstellingen is gebleken dat die ouwe kost door de jeugd vervelend wordt gevonden. Maar “Luv”, dat vonden ze prachtig, dat is hun eigentijdse problematiek. Dat vind ik een verheugend teken. We kunnen rekenen op de jeugd - de tegenstand van de ouderen valt vanzelf wel weg.’
| |
Seizoen '68-'69
Met ingang van het seizoen '68-'69 zullen ook de medewerkers die afkomstig zijn van het voormalige gezelschap van het Nederlands Kamertoneel in Antwerpen zich in de beide Limburgen gevestigd hebben. Het GLT bestaat nu uit totaal 31 mensen, 9 Vlaamse acteurs en 8 Nederlanders, het overige personeel telt 8 Vlamingen en 6 Nederlanders.
In drie seizoenen heeft het GLT in totaal twintig produkties in de beide Limburgen gebracht. Het opvallend succes dat het daarbij ten deel is gevallen, waarbij vergeleken de moeilijkheden van ondergeschikte aard zijn gebleken, geeft het GLT ruimschoots voldoende vertrouwen in de toekomst. |
|