die nieuwe moeilijkheden in de toekomst zou uitsluiten. Toen de Waalse C.V.P. en de P.V.V. op deze eis niet wilden ingaan, kon de minister-president in de kamerzitting van 7 februari alleen maar mededelen dat hij het ontslag van zijn kabinet aan de koning zou aanbieden.
Boudewijn I aanvaardde het ontslag en belastte de heer P.W. Seghers, oud-minister en éminence grise van de Vlaamse C.V.P., met een informatieopdracht. Van verschillende zijden kwamen er nieuwe voorstellen: de heer Eyskens, voormalig minister-president, stelde voor Leuven-Frans naar Hamme-Mille te doen verhuizen, wat door de Vlamingen verworpen werd. Ook de Waalse C.V.P.-minister Servais en de rektor-magnificus van de Leuvense universiteit kwamen nog met plannen voor de dag, maar noch in de raad van beheer van de universiteit noch in de schoot van de nu wel definitief gebarsten C.V.P. kon men tot een akkoord komen. In het elektoraal klimaat dat de onderhandelingen vanaf het eerste uur bemoeilijkte was het niet mogelijk een overeenkomst te bereiken. Geen enkele partij kon zich, met het einde van de legislatuur voor ogen, toegevingen aan de tegenstander veroorloven. Tenslotte zat er niets anders op dan het parlement te ontbinden en een uitspraak van het kiezerskorps af te wachten.
Het is voor de Franstaligen van dit land een bijzonder pijnlijk ontwaken geweest. Slecht voorgelicht door een pers, die hoofdzakelijk door een paar Brusselse krantengroepen gedomineerd wordt, hebben zij te lang geloofd dat de Vlaamse Beweging zich tot een handvol extremisten beperkte. We horen opnieuw, dat zij lijden onder een trauma, veroorzaakt door het ‘Vlaams imperialisme’. En nu maar onmiddellijk aangedrongen op een globale aanpak van het hele dossier van de Vlaams-Waalse verhoudingen. Waarbij gerekend wordt op nieuwe toegevingen van Vlaamse zijde, zoals de terugkeer van de Voerstreek naar Wallonië en een versoepeling van de taalwetgeving in de Brusselse agglomeratie. En nu die stoute Vlamingen de eenheid van het land in gevaar gebracht hadden, openden de fatsoenrakkers van de Brusselse pers eens te meer alle registers van de trikolore verontwaardiging.
Het loont de moeite de reaktie van de establishment tegenover de crisis aandachtig te onderzoeken, des te meer omwille van merkwaardige overeenkomsten met de evolutie in andere Europese landen, die niet bepaald als toonbeelden van demokratie kunnen doorgaan. De P.V.V., die zich tijdens de hele crisis opvallend demagogisch als de kampioen van de gematigdheid en de eenheid van alle Belgen opstelde, zonder één duidelijke stellingname over de grond van de zaak, verklaarde aanvankelijk dat men op haar niet hoefde te rekenen om de grootste universiteit van het land te doen uiteenspatten. Onmiddellijk na de val van het kabinet verklaarde de heer Van Audenhoven, de voorzitter van deze partij, zich bezorgd ‘om de grote problemen waarmee het land af te rekenen heeft en om het lot van de 200.000 werklozen’. En zijn partij formuleerde een reeks voorstellen waardoor de ‘steriele taaltwisten’ eindelijk definitief zouden opgelost worden: zo wil de P.V.V. een referendum, waaruit ‘de wil van de overgrote meerderheid der Belgen om in eendracht samen te leven’ zou blijken. Aan de hand van de resultaten van dit referendum en van de besluiten van een onmiddellijk na de verkiezingen aan te stellen drie-partijencommissie zou de regering door middel van volmachten beslissingen nemen, waaraan dan gedurende een taalbestand van twaalf jaar niet meer zou mogen getornd worden! Hoeft het gezegd dat men in demokratische kringen niet wil horen van de voorstellen van een partij, die bovendien sinds jaar en dag aandringt op een strengere kontrole van de berichtgeving in radio en T.V., en alle demonstraties in de hoofdstad van het land, haar jachtterrein, voor onbepaalde tijd ongewenst acht.
Bijzonder bedenkelijk achten wij ook de pogingen om de man van de straat in het harnas te jagen tegen de intellektuelen. Dat was toch wel duidelijk de bedoeling van de aftredende eerste-minister, toen hij een paar uur na de val van zijn regering tijdens een televisie-interview bitsig uitviel tegen de intellektuelen van het noorden en het zuiden van het land, die alle zin voor redelijkheid verliezen zodra de taalkwestie ter sprake komt. En dan goochelde de heer Van den Boeynants met cijfers, waaruit moest blijken hoeveel miljarden een toegeving aan de eis tot overheveling aan de Belgische belastingbetaler zou kosten. Dat de universitaire expansie ook zonder die overheveling haast evenveel zou kosten verzweeg de eerste-minster zedig... Bij dit alles noteren we bovendien dat men van anti-Vlaamse zijde blijft doorgaan het probleem louter als taalkwestie voor te stellen. Men negeert gewoon dat de Vlaamse studenten, professoren en politici sinds maanden de zaak-Leuven en de hele daarmee verbonden problematiek