| |
| |
| |
Hoger onderwijs in het Benelux-middengebied
‘Actuele mogelijkheden tot samenwerking in het Benelux-middengebied, in het bijzonder betreffende het Hoger Onderwijs’, was het onderwerp van een forum door het Algemeen Nederlands Verbond op 18 november jl. te Eindhoven georganiseerd.
Aan dit forum werkten mee:
dr. W.H. van den Berge (voorzitter) - lid van de Raad van State,
prof. dr. ir. H.C.J.H. Gelissen - oud directeur P.L.E.M.,
dr. J. de Mulder,
dr. G.M.G. Veldkamp - oud-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
dr. J.L. Wieërs - directeur van het Centrum voor Studie-advies te Leuven.
De redactie wil bij deze graag enkele fragmenten uit de discussie betreffende het hoger onderwijs publiceren, omdat dit onderwerp ook nu - enkele maanden later - actueel blijft.
Voor de volledigheid van de aangehaalde teksten staan wij, wegens de beperkte plaatsruimte, geenszins garant. Wel voor de bijna letterlijke weergave van de verschillende beweringen.
| |
dr. Van den Berge:
Voordat ik hier ging zitten heb ik wat stukken bestudeerd en toen is me gebleken dat er veel rapporten zijn op het ogenblik over het hoger onderwijs; in het zuiden van Nederland een rapport van Tilburg, twee van Eindhoven, vier van Maastricht, zelfs Nijmegen heeft een rapport; dan is er van de
| |
| |
Belgische kant een rapport van de commissie uit de bestendige deputatie van het provinciaal bestuur en een belangrijke redevoering van de commissaris des konings, de heer Roppe, maar hoe belangrijk ook, deze zijn bijna niet op samenwerking over de grens gericht. In verschillende rapporten staat er geen woord over, men vindt in het rapport van Maastricht weinig, maar men vindt er ten minste iets van, wij komen er dadelijk wel op terug. Men vindt er ook in Belgisch Limburg en in de redevoering van Roppe iets over.
U zult wel met mij eens zijn dat de achtste medische faculteit op zichzelf niet ter discussie staat, maar met het uitgroeien naar de mogelijkheid van een universiteit rijst de vraag: moet de Nederlandse regering daarbij ook in het gewicht leggen een potentiële toekomstige samenwerking, of niet. Het zou namelijk kunnen zijn dat de ene plaats zich beter voor die samenwerking leent dan de andere.
| |
dr. Veldkamp:
In Nederland zijn er van oudsher instellingen van hoger onderwijs op alle mogelijke plaatsen, maar wanneer men nu de dichtheid van bevolking van het Benelux-middengebied ziet en de groei van de bevolking, dan is het buiten kijf dat daar uitbreiding van hoger onderwijs moet plaats hebben. Dat zou men bij alle belanghebbenden in Nederland moeten vasthouden. Want men loopt een groot gevaar met ruziemakende steden in het Beneluxmiddengebied aan Nederlandse kant dat de universiteit in b.v. Twente terecht komt en wij een tijdje de ruzies kunnen voortzetten. Ik heb kort geleden tijdens een interview t.g.v. het 40-jarig bestaan van de hogeschool in Tilburg gezegd, dat ik niet vind dat een medische faculteit in Brabant een belemmering zou moeten zijn voor iets wat er in Limburg moet komen. Ik dacht dat er in het Brabantse een samenwerkingsvorm kon komen tussen Eindhoven en Tilburg. Tilburg is uitstekend uit klinisch oogpunt en Eindhoven uitstekend op het gebied van laboratoria, medische technieken enz.. Nu het probleem van samenwerking. Er zou veel meer samengewerkt kunnen worden tussen de instellingen van hoger onderwijs, zowel door samenwerking van faculteiten als door wederzijds benoemen van professoren. Waarom is er niet een aantal Belgische hoogleraren dat b.v. een keer in de maand een college in Tilburg of Eindhoven geeft en omgekeerd?
| |
prof. Gelissen:
Laat ik beginnen met te zeggen, dat ik een interfacultaire samenwerking van bijzonder grote betekenis acht. Volgens mijn persoonlijke mening kunnen wij het best handelen als volgt. Wij richten een universiteit op met een zeker aantal faculteiten. Onze Belgische vrienden doen dat ook. Wij houden van den beginne af aan contact met elkaar, plegen overleg en kijken hoe wij een complement kunnen zijn; wij zullen dan ook een soort coördinerende commissie in het leven moeten roepen, om de coördinatie en de complementatie zoveel mogelijk te bevorderen. Enkele argumenten pleiten tegen directe instelling hiervan. In de allereerste plaats willen wij
| |
| |
toch een universiteit in Limburg hebben om de verschillende effecten, zowel in economische als in culturele, ook in wetenschappelijke zin, die zo'n universiteit op het regionale heeft, zoveel mogelijk te realiseren. Wij weten dat de meeste van onze universiteiten ook in belangrijke mate een regionaal karakter hebben. Limburg bevindt zich in het stadium van de herstructurering net als Belgisch Limburg.
Ik weet uit ervaring dat een universiteit of een technische hogeschool een enorme invloed kan hebben op de ontwikkeling van een streek; ik behoef ook niet te zeggen welk een invloed de natuurwetenschap als zodanig heeft op de industrie en van welke invloed de industrie op haar beurt is voor de economie van een land.
Het is niet toevallig dat rondom Grenoble dank zij het waterbouwkundig en electrothermisch instituut aan de universiteit eerst de waterkrachten zijn ontwikkeld, toen industrieën zijn uitgezocht, die op basis van die waterkrachten konden worden opgericht. Dit alles dankt die streek aan de universiteit. Dat is dus een van de redenen. Dan de culturele redenen; de burgemeester van Tilburg heeft in een krantenartikel geschreven dat het aspect van die stad heel anders zou zijn als niet 40 jaar geleden de economische hogeschool zou zijn opgericht. Een ander argument. Als België
| |
| |
en Nederland samen een universiteit zouden oprichten, duurt het nog veel langer (want er moeten twee regeringen aan meewerken), dan als beide het alleen doen. Ik zie dus wel grote mogelijkheden voor een samenwerking; hoe het in de verre toekomst, als beide universiteiten gerealiseerd zijn, kàn gaan, weet ik niet, maar hoe het móet gaan, weet ik eigenlijk wel.
| |
dr. De Mulder:
In verband met die noodzakelijkheid zou de ideale oplossing zijn een gemeenschappelijke creatie. Het zou ten eerste een voorbeeld zijn van een doorbreken van de grenzen, het zou een echt Benelux initiatief zijn, het zou zelfs voor Europa een voorbeeld zijn, een universitair complex dat voor de twee streken gelijkwaardig zou dienen. Ook een veel economischer oplossing dan overgaan tot creatie op verschillende plaatsen.
Ik neem toch wel aan, samen met prof. Gelissen, dat wij met zo'n voorstel, gezien de wettelijke impedimenten die er nog bestaan, welke overwonnen moeten worden evenals de wil om samen te gaan, achter het net zullen vissen. Dan rijst de vraag of het niet beter is tot creaties aan beide kanten over te gaan die in zekere zin al overkoepeld worden, indien niet institutioneel dan toch wel conventioneel, voor zover deze door complementariteit en samenwerking, hetzij interfacultatief, hetzij zelfs nog breder, tot stand zouden kunnen komen.
De heer Wieërs stelt vervolgens drie punten aan de orde, n.l., kort samengevat:
1. | België geeft nu nog veel minder uit voor universitair onderwijs dan Nederland. In beide landen wordt universitair onderwijs een zeer dure zaak. |
2. | Het fenomeen van het sterk groeiend aantal studenten. In Nederland lopen de ramingen uiteen van 120 tot 180.000. Alleen het jaar waarin dat gebeurt, daarover kan men twisten. In België wordt dat ten minste 100.000 studenten in 1980. |
3. | In de huidige samenleving gaat het moeilijk anders dan dat er een regionale distributie is van alle mogelijke voorzieningen. Uitgaande van de kaarten van de Benelux en de doortrekking van de 30 en 50 km. cirkeltjes (die in vele rapporten over de Nederlandse universiteiten zijn terug te vinden) op het hele Nederlandse cultuurgebied, komt hij tot de volgende vaststellingen: |
Ten eerste: dat er enige universitaire instellingen of hogescholen zijn, die hun ideale recruteringscirkel maar ten dele kunnen realiseren omwille van de grens.
Ten tweede: dat er een aantal witte plekken voorkomt op de kaart, terwijl er andere plekken zijn die tot vijf keren door een cirkel bestreken worden.
Op een van deze witte plekken zal men, wanneer de internationale normen worden gehanteerd, een universitaire instelling moeten neerzetten voor ongeveer 1.200.000 zielen.
De heer Wieërs signaleert verder dat er van Belgische zijde de vaste wil bestaat om hoe dan ook tot een effectieve samenwerking te komen en plannen die men in dat verband maakt gaan werkelijk zeer ver.
| |
| |
In samenwerking kan men een instelling creëren die voor de twee delen een veel groter effect kan hebben, want het is toch ook een bekend verschijnsel dat het effect van een wetenschappelijk centrum in zekere mate afhankelijk is van de omvang van dat centrum.
Inzake de bezwaren van prof. Gelissen in verband met een eenheidsinstelling, gaat spreker mee met het bezwaar dat oprichting van een gemeenschappelijke universiteit in Belgisch/Nederlands Limburg een te lange onderhandelingsfase zou vragen. In deze zaken, zo zegt hij, ben ik ook opportunist.
Met zijn andere bezwaren kan de heer Wieërs zich niet verenigen, waar prof. Gelissen stelde dat Nederlands Limburg een aantal behoeften heeft en dus een universitaire instelling zou wensen, die op economisch, cultureel en wetenschappelijk vlak zoveel mogelijk effect voor de streek zou sorteren. Wat hij niet begrijpt is, waarom dat effect kleiner zou worden wanneer de cirkel rondgemaakt wordt, te meer omdat de noden op economisch, cultureel en wetenschappelijk vlak, die in de andere helft van de cirkel voorkomen, precies dezelfde zijn.
| |
dr. Van den Berge:
Bij u allen zijn het tussenvormen die u kiest, de ene gaat wat verder dan de ander, maar eigenlijk zegt men: ja, wie het onderste uit de kan wil hebben krijgt de deksel op de neus, dat zal allemaal veel te lang duren, en beter een half ei dan een lege dop. Dus fundamenteel akkoord, maar de vertraging die er ontstaat door te diepe samenwerking blijft; en daar moeten we nu een tussenweg in vinden. Is dat nu ongeveer een interpretatie waarmee u zich kunt verenigen?
| |
prof. Gelissen:
ik heb altijd het standpunt ingenomen dat als je iets tot stand wilt brengen, dan moet je klein beginnen, laten groeien, al groeiend de weerstand overwinnen om dan uiteindelijk te bereiken wat je bereiken wilt. Nu wil ik op het ogenblik nog niet zeggen, dat een gemeenschappelijke universiteit het ideaal zou zijn, misschien zeg ik het over enkele jaren wel. Ik vind het nu al ideaal dat men samen alles plant, dat men zelfs de faculteiten in onderlinge samenwerking kiest en instelt, dat men professoren uitwisselt, maar dat men toch even moet aanzien hoe zich dat ontwikkelt. U vindt dat misschien van mij wat al te voorzichtig, maar omdat ik mijzelf toch niet aan een verkeerde kant wil zetten, wil ik u vertellen wat ik in 1939 in Brussel in een voordracht heb gezegd. Toen was Nederland te klein voor een automobielindustrie en België had er al drie gehad die allemaal mislukt zijn. Ik heb toen gezegd: bouw er een op de grens en laat de Belgische kant naar België leveren, in verband met die douanerechten destijds, en de Nederlandse kant naar Nederland. Dat was in 1939! Ik heb toen ook gedacht aan een aluminiumfabriek, ik heb in Brussel in een voordracht voorgesteld dit te doen. Waarom zeg ik dit alles? Omdat u niet moet zeggen: waarom wil die man nu niet de universiteit gemeenschappelijk oprichten!
| |
| |
| |
dr. Van den Berge:
Door dr. Veldkamp is al gesproken over Eindhoven en Tilburg, ook over samenwerking Antwerpen-Tilburg, maar ik wil nog even terugkomen op de universiteit in Maastricht. In de stukken lees ik de verdediging die Maastricht daarvoor geeft: een universiteit in Maastricht zou buitengewoon nuttig zijn, want er is een universiteit in Luik, in Aken, en op dat kruispunt zou men echt nu eens een Nederlandse universiteit moeten hebben en dan zou je als A.N.V. kunnen zeggen dat dit een prachtige gedachte is. Er staat een Franse universiteit, een grotere Duitse en nu ook ten minste een Nederlandse. Maar nu gaat het verhaal verder en dan blijkt dat de totale gedachte eigenlijk is, dat de universiteit in Maastricht niet een zuiver Nederlandse universiteit zou zijn, en dat daar misschien ook voor een (groot) deel colleges in het Frans en het Duits worden gegeven. Dan vraag ik mij af of dan het evenwicht niet een beetje verbroken is.
Een aanleuning van een universiteit in Maastricht tezamen met een universiteit in Belgisch Limburg zou een behoorlijk antibioticum daartegen kunnen zijn. Het was voor mij een extra aantrekkelijkheid voor een samenwerking in het zuiden tussen Nederlands en Belgisch Limburg.
| |
prof. Gelissen:
Ik ben blij dat u dit ter sprake heeft gebracht want wij hebben echt geen antibioticum nodig in Limburg om goed Nederlands te zijn. Wij kunnen in Maastricht volstaan met een goed glas bier, dat doet het ook evengoed als het antibioticum. Ik heb nu 11 jaar geleden een voorstel gedaan. Toen heb ik twee doeleinden nagestreefd, enerzijds universitaire opleiding met alles wat erbij hoort, anderzijds, omdat er veel geld nodig is voor een universiteit, om dat zo goedkoop mogelijk te doen en om de studenten, behalve het vak wat zij leren, iets extra's mee te geven. Er is eens gezegd: laten wij een kern van Nederlandse gewone hoogleraren benoemen en zoeken naar vele buitenlandse buitengewoon hoogleraren. Dan had ik drie dingen in één klap: deskundige professoren (wat tegenwoordig niet zo makkelijk is), dan was het goedkoop (buitengewoon hoogleraren willen het voor betrekkelijk weinig geld doen, omdat zij het zo leuk vinden) èn ik wilde die hoogleraren verplichten om in hùn taal college te geven, de Akense hoogleraar in het Duits, de Luikse in het Frans, de Leuvense in het Nederlands en uit Keulen weer in het Duits. Daarenboven wilden we contacten leggen met The London University om wat Engelse buitengewoon hoogleraren te krijgen. De examens dienen evenwel in het Nederlands te worden afgelegd. Het is daarom zo belangrijk, omdat onze belangen die wij straks te verdedigen hebben in de E.E.G.b.v., deze nooit in het Nederlands kunnen verdedigen. Die moeten we altijd in een vreemde taal verdedigen.
| |
dr. Van den Berge:
In de E.E.G. toch niet?
| |
| |
| |
prof. Gelissen:
Nou ja, in de economische en sociale raad, daar ben ik vaak lid van geweest. In de economische commissie voor Azië en het Verre Oosten enz., nergens kon ik met Nederlands terecht.
Het is echt van belang, hoe Nederlands we ook zijn, en hoe graag wij ook onze Nederlandse dichters lezen en citeren, wij daarnaast - en dat zijn de Vlamingen met mij eens - ook de buitenlandse talen zo goed mogelijk spreken. Dat was toen de opzet, dat is toen niet doorgegaan.
| |
dr. De Mulder:
We kunnen iemand beter Engels als bagage meegeven om er iets mee te kunnen doen dan een andere taal. Te meer daar men statistisch heeft vastgesteld dat meer dan 60% van de wetenschappelijke literatuur in de wereld op het ogenblik in het Engels is opgesteld. D.w.z. in het Engels verkrijgbaar is. De Nederlanders hebben dus geen antibioticum nodig. Maar wij hebben als het ware antistoffen in ons bloed, meer dan u. Wanneer een universiteit in Maastricht aanleiding zou kunnen geven tot een weer eens verschuiven van bepaalde grenzen en van bepaalde invloeden, dan zouden wij spijtig genoeg verplicht zijn te zeggen:nee, omdat wij dat niet kunnen aanvaarden. U mag wel van ons aannemen dat wij op het front strijden en dat wij de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur daar zullen verdedigen door dik en dun; daarom zou ik zeggen: houdt het Nederlands onderwijs zo Nederlandstalig mogelijk, maar maak het polyglot wat betreft het uitwisselen van professoren, wetenschappelijke ondervindingen enz. maar laat het niet noodzakelijk inboeten aan invloedssferen.
In verband met de gelijkstelling van Belgische en Nederlandse onderwijsdiploma's merkt de heer Wieërs op: het is zo, dat sinds enkele jaren onze licentiaten, de doctorale takken voor onderwijs, wel voor Nederland aanvaard worden. De motivering is niet geweest enige culturele integratie, maar wel een tekort aan leerkrachten in het ene land en een voldoend aantal in het andere.
De beslissing voor het oprichten van een universiteit aan beide kanten van de grens valt onafhankelijk van elkaar. Dat maakt het moeilijk om een eis naar voren te brengen waarvan men niet weet hoe de situatie is aan de andere kant. Gesteld dat in België een Benelux universiteit gevraagd zou worden en dat de Belgische regering daarmee akkoord zou gaan, maar dat de Nederlandse regering daarmee niet akkoord gaat, wat is dan de situatie als men concreet staat in die twee gebieden. Daarom heeft men van Belgische zijde een bepaalde voorzichtigheid aan de dag gelegd. U zult in het rapport van de bestendige deputatie en in de redevoering van de gouverneur nooit de plaats vinden waar de instelling gevestigd moet worden. De vraag is: wij willen in Belgisch Limburg de toelating krijgen met alle nodige beschikkingen van financiële aard om een universitaire instelling te beginnen. Men is zelfs van plan om een stichtingsraad te constitueren en daarna pas de problemen concreet te gaan oplossen waar en hoe.
| |
| |
In Belgisch Limburg is een aantal mensen dat wel degelijk rekening wil houden met de lokalisatie die zodanig zal zijn dat de studenten geen 25 of 30 km. zouden moeten afleggen van de ene faculteit in Nederland naar de andere faculteit in België. Men moet er wel rekening mee houden dat de integratie gebeurt binnen één faculteit; als ik het goed begrijp, dan zouden b.v. in Maastricht twee faculteiten liggen, in Belgisch Limburg ook twee faculteiten, maar dan andere, zodat men dus in feite een aantal Belgische en Nederlandse studenten aantreft in Maastricht en een aantal Belgische en Nederlandse studenten in Belgisch Limburg. Bovendien is dat, dacht ik, ook een oplossing voor een heel stuk van het financiële probleem, dan kan men met nationale subsidiëringen toch een compensatie hebben. Wellicht dat deze laatste niet altijd fifty-fifty is, maar daar komt bij dat wij in beide landen duizenden studenten uitnodigen uit alle mogelijke andere landen en daar ook geen compensatie voor vragen, en dat wij een kleine compensatie voor de culturele integratie ook wel mogen brengen.
| |
dr. Van den Berge:
Aan de ene kant voldoende integratie, aan de andere kant niet zo ver weg, dat er geen kans op is.
De gedachte van dr. Wieërs heeft wel de meeste aanhang gevonden. Effectus civilis, universitaire graden en andere onderwijsbevoegdheden, uniformeren. |
|