Limburger. Dit artikel dat reeds eerder verschenen is in het maandblad Maasland van juni 1967, handelt speciaal over de wenselijkheid ‘een nieuwe medische faculteit’ in Nederlands-Limburg te vestigen en bestrijdt plannen deze faculteit in Noord-Brabant te situeren bij bestaande instellingen van hoger onderwijs te Tilburg of Eindhoven. De heer Tans is van oordeel dat de medische faculteit het begin zou moeten zijn van een universiteit met meer studierichtingen, hij meent dat deze universiteit tevens een functie zou dienen te hebben voor studenten uit het gebied over de landsgrens. In Belgisch-Limburg zou men zeker belangstelling hebben voor een universiteit in Nederlands-Limburg, zolang men daar zelf verstoken zou blijven van universitair onderwijs. ‘Men zou echter - zo vervolgt Tans - verkeerd doen hieruit de conclusie te trekken, dat Belgisch-Limburg wel mee zal willen spelen op de kaart van Maastricht. Dat kán eenvoudig niet in het huidige stadium van de ontwikkeling, nu ieder land nog moet werken op basis van zijn eigen onderwijswetgeving. Ook in Belgisch-Limburg kan men op dit ogenblik moeilijk anders dan aansturen op de oprichting van een eigen wetenschappelijk instituut’. Volgens de schrijver is concurrentie tussen Maastricht en Hasselt niet nodig en kunnen instellingen van hoger onderwijs in beide plaatsen elkaar aanvullen.
Een tactische benadering van een probleem is natuurlijk altijd wenselijk. De tactische benadering, die zowel in Belgisch- als in Nederlands-Limburg te zien is t.a.v. het probleem van het hoger onderwijs, heeft echter enorme schaduwkanten. De belangrijkste is wel, dat men, als men er in zou slagen zowel in Hasselt als in Maastricht universitair onderwijs te vestigen, de kans verspeeld zou hebben om ooit een geïntegreerde universiteit voor de beide Limburgen in het leven te roepen. Als de instituten eenmaal een eigen leven leiden en als de gebouwen er eenmaal staan, dan maakt men van twee instellingen niet meer één instelling. Een historische kans zou dan verpast zijn. De heer Tans schrijft, dat ieder land nu nog moet werken op basis van zijn eigen onderwijswetgeving. Dat is wel juist, maa rlaat men dan een actie beginnen om in de nationale wetgevingen ruimte te maken voor een gezamenlijke onderneming als een inter-Limburgse universiteit. Het vraagstuk van de effectus civilis van diploma's is niet werkelijk een probleem. De onderling afwijkende structuren van het hoger onderwijs in Nederland en België zijn dat wel. Beide structuren staan thans evenwel op de helling: In België denkt men aan een minder schools opgezet hoger onderwijs, in Nederland gaat men steeds meer in de richting van een intensieve studiebegeleiding. Waarom zouden beide systemen elkaar niet kunnen ontmoeten in een universiteit voor de beide Limburgen? Maar dan moeten de plannen nú gemaakt worden, moet de actie nú gevoerd worden, omdat nu alles in beweging is.
En tenslotte: Zou het, zowel voor Nederlands- als voor Belgisch-Limburg, niet een meer vruchtbare tactiek kunnen zijn om met alle kracht de kaart van de inter-Limburgse universiteit uit te spelen? Maastricht zou op zijn eentje wel eens niet kunnen verhinderen dat de nieuwe medische faculteit in Eindhoven of Tilburg terecht komt.