wil in de praktijk natuurlijk vooral zeggen Nederlands-Belgische samenwerking, want Luxemburg is uiteraard in geen enkel opzicht een gelijkwaardige partner. Die opleving van de Beneluxgedachte zien we o.a. in het in de laatste tijd van vele zijden naar voren gebrachte verlangen, dat de regeringen naar het voorbeeld van de Europese integratie een Benelux-executieve in het leven roepen.
De algemeen-Nederlandse integratie, d.w.z. de integratie van de Nederlandstalige gewesten, moeten we zien als een onderdeel van de Benelux-integratie. Voorzover er sprake is van een integratie op sociaal-economisch gebied van Nederlandstalige gewesten over de grens heen, is dit een logisch gevolg van de Beneluxintegratie en in een wat langer perspectief van een Europese integratie. Eén van de belangrijkste gevolgen, die voorstanders van een Europese integratie verwachten van het wegvallen van de grensbelemmeringen, is een integratie van de grensgewesten en een herstel van de natuurlijke regio's. Eén van die natuurlijke regio's is het Beneluxmiddengebied, een volkomen Nederlandstalig gebied. In kringen, die zich bezighouden met de samenwerking in Beneluxverband, wordt dan ook terecht aan de integratie van dit Beneluxmiddengebied groot belang gehecht. Die integratie betreft alle terreinen van het maatschappelijk leven: de sociaal-economische ontwikkeling, de ruimtelijke ordening, waarop grote nadruk gelegd wordt, samenwerking op cultureel gebied en vooral ook op het terrein van het onderwijs. De behoeften, de mogelijkheden en ook de moeilijkheden in deze integratie van grensgewesten zien we duidelijk in Zeeuws-Vlaanderen, in de plannen die gemaakt zijn voor een gemeenschappelijke ontwikkeling van de kanaalzone Gent-Terneuzen. Ze worden ook geïllustreerd in het initiatief om in Zuid-West-Brabant, bij Putte, te komen tot een permanent overleg en een permanente samenwerking van gemeenten aan weerszijden van de grens op het terrein van de ruimtelijke ordening, van de gemeentelijke diensten (als de brandweer), op het terrein van het onderwijs. Bij elk punt van samenwerking is de moeilijkheid, dat men belemmerd wordt door rijks- en provinciale regelingen. Een geslaagd voorbeeld van integratie over de grenzen heen op cultureel terrein is het Groot Limburgs toneel. Het was misschien wat gemakkelijker om op dit terrein tot een samenwerking te komen, al
waren er enkele problemen op subsidiegebied.
Van de algemeen-Nederlandse integratie is de culturele integratie het kernpunt, ten eerste omdat wat in Europees verband uiteindelijk het meest onze eigen identiteit zal bepalen onze eigen taal en cultuur zal zijn, ten tweede, omdat de culturele integratie van de Nederlandstalige gewesten ten dele haar eigen problematiek met zich meebrengt, die niet geheel dezelfde is als die van de Benelux- en van de Europese integratie.
Beneluxintegratie en algemeen-Nederlandse integratie lopen gedeeltelijk in elkaar over. Hoe bepaalde noodzakelijke regelingen tot stand komen, in het kader van het Beneluxoverleg of in het kader van een speciaal Nederlands-Vlaamsoverleg is van minder belang. De regeling van mei 1966, waarbij de Nederlandse regering onderwijsbevoegdheid toekent aan houders van Belgische universitaire diploma's is een Nederlands-Belgische regeling, die dus ook geldt voor het Franse taalgebied - wanneer volgt een soortgelijke Belgische maatregel? -, maar de verdere consequenties van deze regeling zullen zich vooral doen gevoelen op het vlak van de Nederlands-Vlaamse samenwerking.