Spiegel Vlaamse beweging
De 5-Novemberbetoging blijft nawerken
Over de betoging van 5 november is nu stilaan wel voldoende geschreven, in eigen land althans... Het is inderdaad opvallend hoe weinig commentaar de buitenlandse pers aan deze betoging gewijd heeft. Afgezien van een paar verdienstelijke bijdragen in de Nederlandse pers heeft men deze grootste betoging, die in België ooit plaats vond, in het buitenland amper opgemerkt. Er waren inderdaad geen incidenten, er waren geen tegenbetogers, er werden geen regeringsgebouwen bestormd zoals tijdens de anti-Vietnambetoging in Washington, er was niets dan de krachtige eensgezindheid van tienduizenden Vlamingen uit alle filosofische denkrichtingen en alle politieke overtuigingen. Toen er bij de Vlaamse betogingen in Brussel in 1962 en 1963 wél incidenten waren, was de Vlaamse betoging frontpaginanieuws in de Franse, Britse en Duitse bladen. Waaruit dan toch maar weer eens het relatieve belang van de berichtgeving blijkt, voor zover dit natuurlijk nog diende bewezen te worden.
Het belang van de betoging was er helemaal niet minder om. Nu het parlementaire werkjaar opnieuw begonnen is, blijkt duidelijk dat de betoging een diepe en blijvende nawerking zal kennen. De Volksuniefractie in de Kamer heeft reeds aangekondigd onverwijld een wetsvoorstel te zullen indienen waarin de doelstellingen van de betoging juridisch uitgewerkt zullen worden. Als men weet dat de Vlaamse C.V.P. voor ongeveer één-derde aan de betoging heeft deelgenomen en dat de afwezigheid van de andere Vlaamse C.V.P.-parlementsleden alleen aan tactische overwegingen is toe te schrijven - de Vlaamse C.V.P. heeft zich immers bij monde van de leiding uitdrukkelijk in de pers en voor de radio achter de doelstellingen van de betoging geschaard -, als men bovendien weet dat ook de B.S.P., alhoewel slechts door 5 parlementsleden in de betoging vertegenwoordigd, toch evenzeer de doelstellingen van de 5-novemberbetoging steunt, dan bestaat er weliswaar nog geen parlementaire meerderheid voor het wetsvoorstel van de Volksunie, doch het ziet er ook niet naar uit alsof de regering een meerderheid zal vinden voor het plan-Houben dat, zoals men weet, de Franse afdeling van de Leuvense universiteit naar Brussel wil overbrengen (zie Neerlandia oktober 1967, p. 166).
Zeer duidelijk blijkt ook de nawerking van de 5-novemberbetoging uit de rel rondom het N.F.W.O.. Feitelijk is dit een schoolvoorbeeld om een buitenlander uit te leggen welke ondergeschikte positie de Vlamingen niettegenstaande hun numerieke meerderheid in België nog steeds bekleden.
Het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek werd opgericht bij Koninklijk Besluit op 2 juni 1928 (op een ogenblik dus toen er in België nog geen Nederlands universitair onderwijs bestond). Het patrimonium van de stichting bestond uit 11 miljoen B.Fr., bijeengebracht door industriëlen en financiers.
Het N.F.W.O. was dus een privéstichting, maar omdat het rijk op dat ogenblik zelf geen geld ter beschikking stelde voor het wetenschappelijk onderzoek, begrijpt men dat het N.F.W.O. door de regering officieel belast werd met de verdeling van de gelden die in België voor het wetenschappelijk onderzoek ter beschikkiing zouden gesteld worden. Dat was in 1928. Maar hoe ziet de toestand er uit in 1967?
Uit de balans en de winst- en verliesrekening, opgemaakt op 30 september 1966, blijkt dat het N.F.W.O. zijn kapitaal heeft belegd in een portefeuille; zijn voornaamste eigen inkomsten zijn inderdaad die uit effekten: 12.713.308 fr.
Op een totaal aan inkomsten van meer dan 149 miljoen fr. bedragen de wettelijke subsidies nu bijna 87 percent. De staat geeft die met gesloten ogen. Het N.F.W.O. kan er naar willekeur over beschikken. In art. 62 van de wet op de universitaire expansie is zelfs bepaald, dat de jaarlijkse toelage forfaitair wordt berekend op 10 t.h. van de credieten ten bate van de twee rijksuniversiteiten Gent en Luik. Aldus werd op de begroting van 1966 133.055.000 fr. uitgetrokken voor het N.F.W.O. en op die van 1967 reeds 149.823.000 fr..
Het Nationaal Fonds is dus onbetwistbaar het grootste partikulier organisme dat namens de Staat subsidies verleent.
Maar het N.F.W.O. is ook een peperdure instelling. Als het in datzelfde jaar meer dan 149 miljoen uitgaf, dan kwam daar maar 73 t.h. van terecht bij de wetenschappelijke instellingen of hun speurders; het kostte dus 27 t.h. om dat te kunnen verdelen. Met andere woorden: om 73 fr te betalen aan een geleerde moet men eerst 27 fr. neertellen voor administratieve kosten: 19 fr. (29.623.079) aan wetenschappelijk personeel, maatschappelijke zekerheid en pensioenen en 5 fr. (8.325.779) aan algemene onkosten. Het bijeenroepen van de raad en de commissies kostte meer dan 410.000 fr.; verwarming, water en verlichting meer dan 460.000 fr.; de drukkosten van het kurkdroge Jaarverslag meer dan een half miljoen enz..
Men kan zich vooreerst de vraag stellen of zulke credietverdeling nog wel rendabel is. Het grootste schandaal ligt echter elders. Dit Nationaal Fonds, dat jaarlijks zo enorm van staatsgelden wordt voorzien, weigert als partikuliere instelling enige rekenschap af te leggen over de wijze waarop het de reuzekoek gebruikt en verdeelt. Daar valt nochtans een en ander over te vertellen. Uit het jaarverslag 1965-66 van het N.F.W.O. bleek, dat de Vlamingen gemiddeld 25 tot 30 t.h. van de credieten ontvingen, alhoewel de bevolkingsverdeling, zoals men weet, 60% Vlaams en 40% Frans en zelfs het universitair onderwijs thans reeds 47,5% Vlaams en 52,5% Frans is. Het zal niemand verwonderen als men de samenstelling kent van dit Fonds, dat dus autonoom de staatsgelden voor Wetenschappelijk onderzoek mag verdelen.
In de raad van beheer van het fonds zetelen 21 Franstaligen t.o.v. slechts 8 Nederlandstaligen en het bureau van het fonds bestaat uit 9 Franstaligen en 2 Nederlandstaligen. Om de samenstelling van het N.F.W.O. enigszins aan te passen aan de Belgische realiteit, hadden de Belgische bisschoppen (ja, u leest het goed) voorgesteld voortaan in het N.F.W.O. ook een vertegenwoordiging van Leuven-Nederlands op te nemen. Het