Derde Colloquium
van hoogleraren en lectoren in de Nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
Het eerste Colloquium werd in 1961 in Den Haag gehouden (twee dagen) en telde 17 deelnemers, het tweede vond in 1964 plaats in Brussel (drie dagen) met 48 buitenlandse nederlandisten (zie Neerlandia 1964 bl. 154). Het derde is gehouden van 5-9 september 1967, evenals in 1961 in Den Haag, maar nu niet in een kelderruimte van Het Oude Hof zoals toen, maar in de Indische Zaal (vergaderingen) en in de Voorhal (openings- en slotzitting). Het aantal congresleden bedroeg nu 75: Argentinië, Denemarken, Duitsland, Engeland, Finland, Frankrijk, Indonesië, Italië, Japan, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Tsjecho-Slowakije, Turkije, Verenigde Staten van Noord-Amerika, Zuid-Afrika en Zweden; ook ditmaal is het Colloquium gehouden onder auspiciën en met financiële steun van de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch Cultureel Verdrag, het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, de Gemeentelijke autoriteiten van Den Haag en de Directie en de Staf van de NUFFIC.
Voor het eerst had het bestuur van ons Verbond een uitnodiging ontvangen en daarvan is door mij een dankbaar gebruik gemaakt.
De openingszitting had op de middag van 5 september plaats.
De vergadering werd geopend door de voorzitter van de Werkcommissie prof. dr. W. Thys (Universiteit Rijsel), die de deelnemers en belangstellenden welkom heette. Er waren vele Nederlandse autoriteiten aanwezig, o.a. de Secretaris-Generaal van het Ministerie van O. en W. mr. H.J. Schölvinck en enige professoren uit Nederland (vakantie?). Allen luisterden belangstellend naar wat de voorzitter zei over: ‘Van het tweede naar het derde Colloquium. De ontwikkeling van de nederlandistiek in het buitenland’.
Na afloop werd het pas verschenen werk ‘De Nederlandistiek in het Buitenland’ aan de vertegenwoordigers van resp. de Belgische en Nederlandse minister van Cultuur, de heren Fleerackers en Schölvinck aangeboden. Op de inhoud van dit mooi uitgevoerde werk komen wij in een van de volgende nummers van Neerlandia terug.
Na het verslag van de secretaris werd de Expositie van Serie II van de Reizende Tentoonstelling (Middeleeuwen) geopend.
Daarop volgden de voortreffelijke referaten van prof. dr. K.H. Heeroma (Universiteit Groningen) over ‘Het taalhistorisch apparaat’ en van dr. M.C. van den Toorn (Universiteit Utrecht) over ‘De stand van de moderne Nederlandse taalkunde’. 's Avonds werden de deelnemers ontvangen in het prachtig verlichte, sfeervolle Mauritshuis door de Nederlandse Minister van Onderwijs en Wetenschappen dr. G.H. Veringa.
Genietend van alles wat het ‘koud buffet’ bood, bleef men gezellig een paar uur bijeen om elkaar voor het eerst of voor de zoveelste keer te ontmoeten.
6 September werd 's morgens in een werkvergadering uitvoerig gesproken over: ‘De status van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten’ en daarna met aandacht geluisterd naar prof. dr. G.J. Resink (Universiteit van Indonesië, Djakarta) over Indonesische plannen, waarin hij onthulde hoe men er naar snakt dat Indonesische studenten Nederlands gaan leren.
Op de derde dag kon men 's morgens luisteren naar ‘De didactiek van het onderwijs van het Nederlands aan buitenlanders’ op interessante wijze verteld door de in Utrecht geboren en getogen prof. dr. W. Lagerwey (Calvin College, Grand Rapids). 's Middags werd belangstelling gevraagd om onze middeleeuwse letterkunde niet alleen filologisch, maar ook esthetisch te bekijken, door prof. dr. R.K.J. Antonissen (Rhodes Universiteit, Grahamstad). Deze in Antwerpen geboren en in Leuven gestudeerd hebbende nederlandist noemde zijn lezing: ‘De Middelnederlandse Letterkunde: literaire kunst of “voer” voor filologen?’. Hoe goed hij thuis is in onze middeleeuwse letterkunde hadden de deelnemers reeds gemerkt, toen hij twee dagen te voren een toelichting gaf bij de tentoonstelling over middeleeuwse en andere werken.
Diezelfde middag liet dr. F. de Tollenaere (een Vlaming), een van de vier redacteuren van het Woordenboek der Nederlandse Taal, een somber geluid horen over ‘De stand van de Nederlandse lexicografie’. Na dit gehoord te hebben geloof ik niet, dat ik nog mee zal maken dat het Woordenboek, waaraan nu al meer dan een eeuw gewerkt is, helemaal klaar is.
Verschillenden brachten daarna een bezoek aan het Rijksmuseum Meermanno Westreenianum om prachtige Engelse boekbanden te bewonderen.
Niet allen waren 's avonds aanwezig in het Gemeentemuseum, waar de wethouder van Onderwijs, Kunsten en Sportzaken, drs. H.J. Wilzen, de congressisten ontving. Doodvermoeid luisterde men daarna naar een voordracht van de declamatrice Nel Oosthout.
Op de laatste ‘werkdag’ werden de deelnemers uitvoerig en op duidelijke wijze ingelicht over ‘Het gebruik van