maatregel. Ter illustratie wordt dan niet zelden verwezen naar het nieuwe statuut van de Radio-omroep in België. In 1960 kwam er een reorganisatie tot stand. Twee afzonderlijke beheerraden bestuurden onder het toezicht van de verantwoordelijke minister respektievelijk de Franse en Nederlandse uitzendingen, terwijl aan de top een soort topbeheerraad de technische en financiële kant regelde.
Vanzelfsprekend staat men hier voor een vorm van territoriale decentralisatie en dan nog slechts op het gebied van het programmabeleid.
Federalisme gaat vanzelfsprekend een grote stap verder. Het is het streven naar een gemeenschap van staten die op bepaalde materies de totale zelfstandigheid behouden. In het Belgisch geval zouden Vlaanderen en Wallonië, om voorlopig van het Brusselse niet te gewagen, deze zelfstandigheid nog moeten verwerven. Moest een dergelijke federatie zich op relatief vreedzame wijze kunnen ontwikkelen, dan zou de wereld gekonfronteerd worden met een uniek verschijnsel, voordien nog onbekend. En dan nog zou men niet de zekerheid hebben dat de Vlaams-Waalse verhoudingen definitief zouden geregeld zijn. De besluitvorming in een twee- of drieledige federatie zal wel altijd een probleem blijven. Men stelt trouwens vast dat zelfs in meerledige federaties centrifugale bewegingen ontstaan daar waar een kultuurtaal zich geminoriseerd acht. Dit verschijnsel doet zich ondermeer voor in Canada.
Zo gezien zou de finale, dus goede oplossing, dan ook slechts gezocht kunnen worden in een totale autonomie van de twee gemeenschappen. Op lange termijn gezien is een dergelijke evolutie in het kader van de Europese eenmaking zelfs niet denkbeeldig.
In afwachting zal het wel een tasten en een zoeken blijven. Technieken, ontleend aan de deconcentratie, zullen de decongestie van het hoofdstedelijk gebied gedeeltelijk in de hand werken, ook op die terreinen waar de eenheid van inzicht dient behouden te blijven. Het centrale dossier in de onmiddellijke nabijheid brengen van de lokale bevolking behoort ook in de unitair gestructueerde staten tot de sector van de dienstverlening. Het sneller afhandelen van het dossier wordt hierdoor ook in de hand gewerkt. Het blijft niettemin slechts een kleine correctie.
Een meer fundamentele ingreep dient gezocht in een diepgaande decentralisatie naar de provincies toe, een decentralisatie die evenwel moet uitmonden in een interprovinciale samenwerking. Deze samenwerking is eigenlijk een conditio sine qua non wil men een versterking van het provincialisme vermijden.
Is het dan uitgesloten dat men op het gebied van het onderwijs en de kultuur de technieken, ontleend aan het federalisme zou huldigen?
In die richting werden in 1966 nog ideeën geformuleerd door minister R. van Elslande. Hij poneerde de oprichting van twee kultuurraden, een Nederlandse en een Franse, waarvan de samenstelling door de kiezer zou bepaald worden. Deze kultuurraden moesten zowel een controlerende als beslissingsbevoegdheid verwerven, wat er op neerkwam dat naast het nationale Parlement er nog twee regionale parlementjes met beperkte opdracht zouden bijkomen.
Is het anderzijds niet denkbaar dat in de toekomst voor wat dezelfde materie betreft de Nederlandstalige als Franstalige parlementariërs in afzonderlijke vergadering hun controlerende en wetgevende taak zouden verrichten?
Men moet in ieder geval het nationaliteitenconflict in België in zijn juiste ontwikkeling en complexiteit blijven zien.
Het besef, dat het een complexe zaak is - we hebben er voldoende op gewezen - is een goed geneesmiddel tegen simplificaties.