niet een tweetrapsfederalisme kunnen aanvaarden voor de opbouw van Europa? We zien dit zo dat een federaal Duitsland, een gedecentraliseerd Frankrijk en een Beneluxcomplex of Skandinavische kring zouden samengaan in een Verenigd Europa. Dit zou wellicht kunnen leiden tot een geïntegreerde en tegelijk soepele ‘interfederale’ samenhang waarbij b.v. de autonome gewesten van de laagste trap tegelijk met de grotere staatskringen waarvan ze deel uitmaken zouden vertegenwoordigd zijn in een Europese senaat, terwijl de grote intermediaire staatskringen meer invloed zouden hebben op de uitvoerende macht in Europa.
Zeker is dat een exclusief en systematisch opgevatte unitaire staatsidee een storende factor uitmaakt, zowel naar binnen door een nationalistische assimilatiemystiek en overdreven neiging tot gelijkschakeling, gezagsmisbruik en fascisme, als naar buiten door een toegespitste soevereiniteitsopvatting en imperialistische expansiedrang.
Het is duidelijk dat een federaal Duitsland beter voorbereid is op Europese integratie dan een unitair toegespitst Duits Rijk; idem voor Frankrijk. Hetgeen men over 't algemeen nationalisme heet, is in grote mate slechts de kultus van de unitaire staatsintegratie, of van een verzet hiertegen uitgaande van een zgn. volksnationalistische ideologie die in feite slechts een staatsnationalisme ‘en creux’ is, een kleine of grotere afspiegeling van het staatsnationalisme, een unitair collectief bijeendromen in één enkel rijk of staat. Destijds heb ik in Het Pennoen van februari 1960 een artikel geschreven onder de titel ‘Federalisme contra nationalisme’ en ik meen dezelfde thesis thans ook nog te kunnen staande houden, ook voor wat het Belgische en het Vlaamse nationalisme betreft.
In feite heeft de Latijnse unitaire staatstraditie hierbij een nefaste rol gespeeld en ook veel elementen van overdreven centralisatie en autoritarisme in het Latijnse kerkbegrip. Gelukkig heeft het Concilie tegenover het pausdom opnieuw de episcopale traditie meer benadrukt (een federaal gedeeld gezag). Het is betekenisvol dat het autoritaire fascisme qua voedingsbodem in wezen beperkt is gebleven tot de Latijnse en katholieke landen (Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk) tegenover de meeste Germaanse en protestantse landen (Angelsaksische of Skandinavische landen); het mag dan nog zijn dat het zijn meest geforceerde expressie vond in het nationaal-socialistische Duitsland. Dan nog betekende dit in feite een totale breuk met de beste Duitse federale tradities en een slechte kopie van de Latijns-Franse unitaire staatsopvatting en rijksgedachte.
Het is ook merkwaardig dat de politieke vernieuwingsdrang in Europa van voor en sedert de Franse Revolutie en tot voor kort in tegenstelling met de Verenigde Staten van Amerika, steeds in unitaire richting is gegaan (zowel het demokratisch centralisme als de fascistische reacties daartegen). Dit houdt verband met de weerbarstige feodale en sociale hypotheek in Europa die in de
Brusselse tegenmanifestatie op de Vlaamse mars te Brussel.
egalitaire (althans voorzover het de blanke betrof) maatschappij van Amerika volledig ontbrak. Doch ook een verkeerd begrepen intellectuele beïnvloeding vanuit Rome (Laatromeinse rijk) is daar niet vreemd aan.
Het leek ons niet onbelangrijk zekere historische gegevens en beginselen van staatsrechtelijke organisatie te belichten alvorens terug te komen tot het probleem van het federalisme zoals het zich in België stelt.
Het huidige federalistisch probleem in België heeft niets meer gemeen met de oud-vaderlandse provinciale tradities. Deze zijn niet zonder bepaalde stuiptrekkingen (Boerenkrijg, Stevenisme op geestelijk vlak) volledig uitgewist en vervluchtigd tot een goed gekontroleerde kultus van lokale autonomie die overigens meer nimbus was dan werkelijkheid (de provincies en gemeenten zijn niet meer dezelfde als vroeger).
Terwijl in Engeland en zelfs in Pruisen de burgemeester zonder meer verkozen werd, heeft onze gemeentewet van 1836 de klok achteruitgezet tegenover 1830, want zelfs de schepenen werden door de koning benoemd (7.000 op een elektoraat van 40.000 cijnskiezers!).
In dezelfde zin werd aan de provincieraad een verbod opgelegd langer dan 14 dagen per jaar te vergaderen, onder bedreiging van zware gevangenisstraffen en dit onder stipte kontrole van de gouverneur, die ook provinciale diensten beheert en de bestendige deputatie voorzit. De unitaire centralistische structuur van de Belgische staat werd bij de gemeente- en provinciewet van 1836 zeer bewust verstevigd, soms tegen de vrijheidsgeest in van de grondwet van 1830. Het pakt tussen vorst en heersende kaste (40.000 cijnskiezers op bijna 4 miljoen inwoners = 1%) was immers reeds stevig beklonken.