de evolutie in West-Vlaanderen: het is een merkwaardige ontwikkeling die gaat van de eerste theoreticus van het taalpartikularisme, de Ieperling Van Daele, over de spellingoorlog, tot de charmante pastoor Hugo Verriest, die het werk van Gezelle in het Noorden bekend maakte en dichter René de Clercq, die in ‘De Noodhoorn’ schreef hoe de nationale horizon van de West-Vlamingen zich verruimde, zodat er tenslotte het algemeen-Nederlands tijdschrift ‘Ons Erfdeel’ tot leven kon komen. Te Gent, de stad van Nederlandse traditie, begon het verzet tegen de verfransingspolitiek: het is de stad van de orangistische geleerden Snellaert, Van Duyse, Heremans, Willems, waar vooral de houding van het Noorden tegenover de scheiding van 1830 de eerste flaminganten tenslotte tot een aanvaarden van de nieuwe realiteit dwong. Belgisch-flamingantisch daarentegen was de Antwerpse, meer artistieke groep van Conscience, De Laet, Van Rijswijck: verklaringen voor dit eigengereid en vaak anti-Hollands flamingantisme vindt de auteur o.a. in de taalkundige theorieën van Des Roches, in de wrok tegen de Hollandse koopmansgeest die eertijds de stad ten gronde richtte... De hoopgevende belofte Brussel niet los te laten zou bij de Brusselse Vlamingen nog meer erkentelijkheid verwekken zo de Antwerpenaren van hun dagpendel een individuele ABN-mars naar Brussel wilden maken!
Verheugend is de situatie in Limburg. Het feit dat Nederlands Limburg pas in 1839 en tegen de wil van de pro-Belgische meerderheid van zijn bevolking bij Nederland werd aangehecht, en de grote openheid voor invloeden uit het Oosten (cultuurhaard Keulen) verklaart het saamhorigheidsgevoel van de beide Limburgen, dat reeds tot merkwaardige resultaten geleid heeft. Opvallend is wel dat de gehechtheid aan de Limburgse eigenheid blijkbaar zonder spanningen met de algemene taal gepaard gaat.
In zijn slot, ‘Let op u saeck’, klaagt de schrijver over het minderwaardigheidskomplex van de Noord-Nederlander ten opzichte van zijn zgn. ‘inferieure’ moedertaal. Gelukkig is het zelfvertrouwen van de Vlamingen toegenomen: zij hebben heus wel oog voor de noodwendigheden van het internationaal verkeer, maar zij vertrouwen erop - in dankbaarheid om al wat zij aan het Nederlandse achterland verschuldigd zijn - dat een nu taalvaster Zuiden en een taalbewuster Noorden het behoud van de eigen nationale identiteit de Nederlandse (hoofd)-zaak ten goede zal komen.
Dit essay van Hemmerechts is een belangrijke bijdrage tot de studie van een aspekt van de Vlaamse Beweging waaraan nog niet zo heel veel aandacht is besteed. Het zou gemakkelijk zijn op lacunes in de uiteenzetting te wijzen, maar de auteur van deze vulgariserende brochure zal het wel niet om volledigheid te doen geweest zijn, en de uitgever zal ook wel beperkingen betreffende de omvang van het werk opgelegd hebben. Toch begrijp ik niet goed waarom de auteur de ontwikkeling van het Gentse, steeds sterk Groot-Nederlands gerichte flamingantisme slechts tot halverwege de vorige eeuw volgt, terwijl hij de evolutie in West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg tot 1966 toe nagaat. Als lid van het A.N.V. had ik ook graag gewild dat schrijver iets mededeelde over de werking en de invloed van ons toch in zijn eigen Brabantse gouw geboren Verbond, dat hij blijkens een citaat uit ‘Neerlandia’ toch wel kent!
J. de Deurwaerder.
Voorts ontvingen wij: