Neerlandia. Jaargang 71
(1967)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdOver de schreve
| |
[pagina 101]
| |
Woorden wekken, voorbeelden trekken
Donald Debruyne.
‘Milac Vlamertinge’ is een speelgroep die in 1960 ontstaan is uit de plaatselijke militianenactie van het zonnige dorpje bij Ieper, waar de Belgische minister van Nederlandse kultuur en Europese zaken, Renaat Van Elslande, vandaan komt. De groep bestaat uit 10 man, allemaal amateurs. Van beroep zijn er vier mecaniciens, een electricien, twee bedienden, twee huismoeders en een naaister. Ook zij spelen in een Iepers dialekt dat overal in Frans-Vlaanderen goed verstaanbaar is. Milac Vlamertinge speelt elk seizoen slechts één stuk, steeds van Donald Debruyne, die als auteur aan de groep vast verbonden is en niet zelden een hoofdrol vertolkt. Minstens een keer per week wordt opgetreden in de streek der Westvlaamse bergen en in het Veurne-Ambachtse. Wat Debruyne ten tonele voert is zó uit het dorpsleven gegrepen, zonder franje, recht op de man af, nu eens humoristisch, dan weer sentimenteel van inslag. Hij doet de mensen ontroeren of lachen. Het eerste jaar dat de grens overschreden werd, in 1966, werd slechts één Franse gemeente bezocht, Bambeke. Om te toetsen. Het werd een meevaller en Milac Vlamertinge besloot met ‘Afscheid’, dat in het toneelseizoen 1966-67 op het programma stond, overal waar het mogelijk was in Frans-Vlaanderen op te treden. Zo gaven ze, na zich eerst ingespeeld te hebben in eigen gouw, vertoningen in Steenvoorde, Boeschepe, Winnezele, Killem, Hondschoote, Bambeke en De Moeren, zijnde 7 Frans-Vlaamse gemeenten. | |
Grote toeloopUit de ervaring van dit gezelschap valt te noteren dat de zaalbezetting relatief groter is in Frans-Vlaanderen dan in zijn gewest. Doorgaans zijn er iets meer dan 150 aanwezigen. Als men weet dat de gemeenten in de Franse Westhoek (in oppervlakte groter dan de West-vlaamse zodat de afstanden van huis tot de zaal relatief groter zijn) zowat een tweeduizend zielen rijk zijn, is de toeloop verbluffend hoog. Hebben zij niet hun vele prachtige Franse TV-toneelspelen van de ORTF! Kortrijk met 45.000 inwoners trekt voor een KNS (koninklijke Nederlandse schouwburg met beroepsacteurs)-vertoning, zelfs voor een werk van internationale standing, gemiddeld slechts 500 kijkers. Milac Vlamertinge is opgetogen over de bijval in Frans-Vlaanderen. De Franse kijkers, dat ervaart men bij het applaus en het napraten, zijn enthousiaster dan de West-Vlamingen. En ook dankbaarder voor het genoten spektakel. De zeven vertoningen van dit jaar hebben geleerd dat de Frans-Vlamingen zonder moeite elk woord verstaan op voorwaarde dat niet te rap gesproken wordt. In het begin dacht Milac dat het nodig zou zijn bepaalde woorden en uitdrukkingen door Franse te vervangen. Tot hun grote verwondering bleek dit absoluut niet nodig. Er wordt geen jota veranderd aan de tekst die in West-Vlaanderen gebruikt wordt. De spontane en enthousiaste reactie spreekt boekdelen voor de kennis van het Vlaams bij de Frans-Vlamingen en voor het belang van de Westvlaamse toneelactiviteit in de Franse Westhoek. Nu is het wel zo dat de stukken, die Milac brengt, volks zijn. De gevoelssnaar wordt betokkeld. Het hart komt er aan zijn trekken. Daarmee bedoelen we geenszins dat de Frans-Vlaming voor draken vatbaar zou zijn. Zij zijn immers niet minder intelligent dan wij. En ze zijn zeker verwend door de ORTF-televisie en door de spektakels in de Rijselse schouwburgen. | |
Ingeboren liefdeVanwaar dan die drukke opkomst en dat enthousiasme? Het komt ons voor dat in het hart van de Frans-Vlamingen een latente liefde voor hun dialectisch Nederlands leeft. Voor ‘Vlaams’ toneel trekken zij naar tochtige zaaltjes, want wat zij zullen beleven is ‘etwat van nus eigen’ (iets van onszelf), ‘in nus eigen tale’. Het ‘Vlaamse denken, de Vlaamse taal’ leeft nog diep in hen en ze houden ervan. Als de Frans-Vlaming uit de Westhoek morgen de gelegenheid krijgt in zijn scholen ‘Vlaams’ te leren, als hij zichzelf en zijn regering ervan kan overtuigen dat hij van huis uit een sterk economisch wapen in de hand heeft, de taal van 18 miljoen buren met wie hij handel drijft, een wapen dat slechts op een gunstige ombouw wacht om doeltreffend aangewend te worden, dan zal, dank zij deze grote genegenheid voor ‘'t Vlemsche’ het Nederlandse in dit oudste deel van Vlaanderen, de bakermat van de Nederlanden, zeker, niet uitsterven. We hebben kamergeleerden gehoord die betoogden dat elke actie voor het behoud van het Nederlands in Frans-Vlaanderen te laat komt, omdat de onderbouw zou verdwenen zijn. De grote bijval en het verstaanbaar zijn van Westvlaams toneel, de onbewuste liefde voor ‘'t Vlemsche van nuze streke’ mogen bewijzen dat het wel vijf voor twaalf is, maar nog niet te laat. Die liefde werd door de actie der twee Westvlaamse toneelgroepen niet gecreëerd. Ze was en ze is er. Alleen werd ze erdoor duidelijk aanwijsbaar en wordt ze erdoor gevoed. | |
Je maintiendraiAan die bewustwording te hebben meegewerkt - tussen de weg van het optimisme en die van het pessimisme ligt die van de toewijding - is de nooit genoeg te waarderen verdienste van dit twee dozijn toneelgezellen. |