| |
| |
| |
| |
[Nummer 12]
[Mededelingen van het Verbond der Vlaamse Academici]
Vlaams volksbelang en ruimtelijke-ordening
Proloog
Voor enkele maanden weerklonk in de Centrale Raad van het V.V.A. het betoog, zo dikwijls reeds gehouden in het milieu van de Brusselse randgemeenten door de Vlamingen, die er sinds decennia worden geërgerd door de niet-ontziende anti-Vlaamse inwijkelingen.
Zo rijpte de opzet een samenkomst van de leden van de Centrale Raad te organiseren in het decor zelf van de bestendige taalherries, er Dr. Phil. Hendrik Aelvoet (die sedert lange jaren de evolutie van de lokale konflikt-situatie volgt) uit te nodigen voor toelichting, en er een lezing te laten houden door Dr. Jur. Herman Baeyens, algemeen sekretaris van de studiegroep ‘Mens en Ruimte’ (v.z.w.) over het toekomst-perspektief van Vlaamse en Waalse satellietsteden omheen de hoofdstedelijke agglomeratie.
| |
De ontmoeting te Overijse
Die ontmoeting had plaats op zaterdag, 24 september 1966. In een kort-gehouden vergadering werden enkele hangende problemen van innerlijke V.V.A.-werking besproken. Onmiddellijk daarna, in auto's vervoerd, hebben de Centrale Raad en de ondertussen toegekomen leden van het Verbond zich de visu kunnen konfronteren met de werkelijkheid, nadat ze voordien schriftelijke gegevens hadden meegedeeld gekregen over de verkavelde gronden en de zopas aangelegde villawijken en -parken. Sekretaris Aelvoet had voor die dokumentatie gezorgd. De kleine geografie van het milieu leeft in de benamingen van oordjes, die nu voorgoed een historische méérwaarde hebben gekregen. De ‘La Corniche’-wijk is wel een soort kroon-stuk, méér door haar reputatie, dan door haar materiële wezenheid.
| |
Ergernis
Zowat gedurende twee uren hobbelen we door het heuvellandschap. We krijgen tussendoor wel een wandeling onder bosloof om de benen even uit te slaan. Gemeenten en gehuchten, nieuwe wijken en vestigingen draaien om ons heen. Aan de weg staan de mensen, zij die mede de instrumenten waren van gebiedsroof ten nadele van een volk en van zijn kultuur. Je denkt weer aan de lange sliert van modaliteiten, sinds decennia toegepast om er de Vlaamse oer-bevolking te verdringen en te nekken. Je ziet voor het oog van je geest weer de ‘grondopkopers’, Frans van uiting en ekonomisch sterk. Ook de landbouwers zie je weer, de minder-gegoeden, die voor het kapitaal bezwijken en hun gronden verkopen. Je ziet de kampanje van de grondspekulanten, gericht op de koopkracht van anti-Vlaamse bezittenden die de verkavelde gronden opkopen. Geen Beleid grijpt in, spijt wetsvoorschriften betreffende stedebouw of ruimtelijke ordening. Laisser faire, laisser passer!
Landbouwgrond gaat met hektaren verloren. De verdrukkers van het Nederlands hebben ‘faciliteiten’ beloofd, vóór ooit een koper zelf eraan dacht. Voor het kaste-milieu zullen de oude wijknamen moeten veranderen. ‘Kapelleveld’ wordt ‘Bel Air’! Wegen worden aangelegd en de straatnaamborden worden in het Frans gesteld. Er worden Franse scholen beloofd, en ze ontstaan ook, op Vlaamse bodem. De volksvreemde ingewekenen treden op bij de verkiezingen, en eens dat ze gekozenen zijn spreken ze op het gemeentehuis een volksvreemde taal. Ze gedragen zich op Vlaamse bodem als ‘bezettende’ ploerten. Soms zijn ze van adel, met een achttiende-eeuwse laat-feodale mentaliteit behept. Voor geen wetsovertreding deinzen ze achteruit. De katoliekkristelijke kerk, in de persoon van dorpspastoor en kapelaan, schiet vaak toe als bondgenoot. Vlaamse mensen die de platvloerse kruiperigheid van de clerus veroordelen, krijgen als enig antwoord: ‘Ga uw kerkelijke diensten elders beleven.’ Het is de kloof tussen priester en gelovigen. Het wordt het schamele vroegmisje voor de ‘inlanders’, en het mondaine ‘entre-nous’ van 10.30 uur af, ten gerieve van antisociale schoften, die geen eerbied voor de taal of de kultuur van een volk kunnen betonen.
Wat zich in de randgemeenten omheen Brussel afspeelt, is de ruwste illustratie van het Belgisch anti-Vlaams gericht streven van ‘patriotards’, die in naam van de Vrijheid, de zogenaamde Vrijheid, elk plicht-naleven verre van zich afwerpen, en de verdedigers van Recht en Wettelijkheid direkt in het gelaat slaan.
| |
Bestaat er voor de Vlamingen hoop op beters?
Er is de wettelijke vastlegging van wat ‘Taalgrens’ heet.
Het is iets. Is het een stevig iets?
In een land waar het kneepje van de wetsontkrachting bij elk individu ingeboren zit, kan bezwaarlijk ooit met rustige zekerheid aan morgen worden gedacht... Het is geraden de naleving van
| |
| |
normen te doen overeenstemmen met praktisch nut en geldelijk profijt. De opzet, de uitbreiding van grootsteden af te grendelen en erbuiten nieuwe wooncentra aan te leggen, bereikbaar over degelijke verkeerswegen, en een sfeer van aanplantingen en groen, kan best in dit land worden voorgehouden om tegelijk de estetika in het decor en de etika in het gedrag gunstig te beïnvloeden.
| |
De opvattingen van Dr. Jur. Herman Baeyens
In zijn inleiding zegt Dr. Baeyens dat hij zal pogen een globale syntese te geven van hetgeen we in de namiddag gezien hadden, nl. de sterke veranderingen en de expansie van een van de grootste gemeenten van Brabant, gelegen aan de rand van de taalgrens enerzijds en van de Brusselse agglomeratie anderzijds. Hij acht het nuttig dat probleem te beschouwen op een ruimer vlak.
Hij vangt aan met de taalgrens, schenkt vervolgens aandacht aan de Brusselse omgeving en haar problematiek om dan vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening de mogelijkheden te bespreken die problematiek te verhelpen.
| |
Ruimtelijke ordening in de omgeving van Brussel en taalgrens
1. Het probleem van de taalgrens
Over het ontstaan van de taalgrens zijn historici en filologen het niet eens. Ze zou kunnen ontstaan zijn in de 4e-5e eeuw na Kristus, door de vestiging van de Franken, waarbij de aanwezigheid van het Kolenwoud en de Heirbaan naar Bavai mede bepalend waren; anderzijds wordt vooropgesteld dat, na de vestiging van de noordelijke gegermaniseerde groep en de zuidelijke geromaniseerde groep, door de expansie van de bevolking de taalgrens gevestigd is op de plaats waar zij praktisch nu gelegen is. Vast staat, dat de taalgrens na het Romeins keizerrijk is ontstaan als gevolg van de Gallo-Romeinse en Germaanse volksverhuizingen, geleidelijk naar het noorden is verschoven. Dat merkt men in Waals Brabant en in andere provincies, waar (op dit ogenblik) van verscheidene thans Waalse gemeenten de Vlaamse benaming door de autochtone bevolking nog steeds gebruikt wordt en waar nog steeds Vlamingen wonen. Het recentste voorbeeld hiervan is de gemeente Terhulpen, waar nog een belangrijk aantal Vlamingen wonen.
We kunnen daaruit besluiten dat de taalgrens tamelijk statisch is en eeuwenlang ongeveer op dezelfde plaats gelegen was en slechts kleinere fluktuaties heeft ondergaan.
Faktoren van kontinuïteit enerzijds en van verandering anderzijds in de taalgrens zijn:
Demografische faktoren, dat wil zeggen, dat migraties invloed kunnen uitoefenen. Zo kan een nieuwe bevolkingsgroep met een andere taal geleidelijk van invloed zijn om de oorspronkelijke taal te doen veranderen en overschakelen, in de situatie van onze taalgrens dan, eerder in de richting van de verfransing. Die demografische faktor is in de veranderingen die zich voordoen in de omgeving van de Brusselse agglomeratie de meest bepalende faktor.
Sociaal-geografische en planologische faktoren: een bepaald woud, een bepaalde fysische hinderpaal kan een rem zijn voor de kommunikatie tussen bepaalde gemeenschappen. Volgens Prof. Draye is de taalgrens boven Hamme-Mille niet opgeschoven wegens het Meerdaalbos en het Mollendaalbos.
Milieufaktoren die in sterke mate een verandering kunnen teweegbrengen in een taalgrens, zoals de onderwijstaal, de officiële taal (overheid), de taal van het arbeidsmilieu, enz.
Bij onderzoekingen in de Brusselse omgeving werd gekonstateerd, dat door de inwoners in de huiskring voor het grootste deel Nederlands werd gesproken, voor een ietwat groter percentage in hun wijk Frans spraken, terwijl het grootste percentage, dat Frans sprak, te situeren was in het arbeidsmilieu. Het arbeidsmilieu kan dus voor een groot deel bepalend werken in het verfransingsproces.
Sociologische en sociaal-psychologische faktoren die in feite in zeer sterke mate determinerend zijn voor de verfransing op ruimere schaal. Dat is, in de laatste decennia, de laatste eeuw, vooral sociologisch te verklaren door het prestige van de mensen die een bepaalde taal gebruiken. De grote handicap voor het Nederlands was vooral, dat de Vlaamse volksgemeenschap hoofdzakelijk dialekten gebruikte, terwijl de Franstaligen in veel grotere mate van de kultuurtaal gebruik maakten, waardoor op het gebied van sociaal prestige en de opgang de Vlamingen gehandicapt en in de minderheid waren tegenover de Franssprekenden.
| |
2. De Brusselse explosie kan behandeld worden parallel aan de taalgrens
Sinds de massale volksverhuizingen na de val van het Romeinse keizerrijk hebben volksverhuizingen zich niet meer in zo sterke mate voorgedaan, tenzij nu in de laatste eeuw in de omgeving van de Brusselse agglomeratie. Een demografische faktor, versterkt door het feit dat door een wilsbesluit in 1830 Brussel hoofdstad werd, wat een kumulatief machtseffekt op gang bracht van ekonomische en politieke macht en kulturele invloed. Het gevolg daarvan was de Brusselse explosie, die de stad geleidelijk bracht buiten haar oorspronkelijke begrenzing van stad en agglomeratie.
Dr. Baeyens trekt een vergelijking met de verstedelijking op wereldschaal, waarvan Brussel een onderdeel vormt: op wereldvlak woonde in 1800 2% van de wereldbevolking in steden, in 1850 4%, in 1900 9% en in 1950 20%. Men voorziet tegen het jaar 2000 een zeer snelle evolutie naar vestiging van 80 tot 90% van de wereldbevolking in steden! Die evolutie is zeer moeilijk te remmen, er moet terdege rekening mede gehouden worden bij het realistisch bekijken van Brussel en zijn omgeving.
De aangroei van het (oude) arrondissement Brussel van 1947 tot 1961 bedroeg 140.000 inwoners (Antwerpen 88.000, Hasselt 60.000, Turnhout 51.000 en Luik 39.000), voor 80% te verklaren door inwijking. De 20% aanwinst door geboorten komt voort uit het arrondissement Halle-Vilvoorde en het bizonder arrondissement, terwijl de eigenlijke Brusselse stad een sterfteoverschot vertoont. De 110.000 inwijkelingen komen uit alle gebieden van België, behalve uit het arrondissement Nijvel. We hebben tijdens onze tocht kunnen zien hoe Brussel als grootstad zich in feite uitbreidt op het grondgebied van NIJVEL, rond het meer van Genval, en in Overijse, dus in een voorstedelijke zone.
De taalkundige evolutie in Brussel: bij de eerste talentelling in 1846 waren er in Brussel 30% Franssprekenden, een getal dat tussen 1830 en 1846 in zeer sterke mate opgedreven werd door de verfransingspolitiek van hogerhand. Volgens de talentelling in 1947 was de verhouding omgekeerd, nog 30% Nederlandssprekenden, althans volgens de opgave van de tellers, wat zeer kritisch moet beschouwd worden, wegens de zeer sterke beinvloeding door de tellers zelve. Voor de Brusselse omgeving verwees de spreker naar het kaartje in de map waarop duidelijk te zien is in hoeverre de verfransing zich in de Brusselse omgeving uitstrekt.
In het kader van de Brusselse agglomeratie is de belangrijkste verfransingsstoot er geweest in de periode rond 1900 bij het doorbreken van de industriële revolutie, die een sterke inwijking van Nederlandssprekende arbeiders tot gevolg had. Dank zij de sociale opgang als gevolg van veralgemening van het stemrecht poogden de arbeiders zich tot de hogere kultuurgroep op te werken door de taalbarrière te doorbreken; dat verschijnsel beinvloedt nu nog steeds de arbeiders en de lagere bedienden uit de Brusselse omgeving, die denken dat alleen door het Frans leren en spreken hun kinderen de zaligheid zullen kunnen krijgen. In de Brusselse omgeving is de oorzaak van de verfransing te wijten aan inwijking, een soort kolonisatie dus van Franstaligen, die voor 70 tot 80% vanuit de Brusselse agglomeratie komen. Minstens de helft daarvan komt oorspronkelijk uit een ander landsgedeelte. Vroeger waren de inwijkelingen voor het grootste deel Vlamingen; sinds 1955 is de verhouding omgekeerd. Het
| |
| |
grootste deel inwijkelingen van beide zijden komt enerzijds uit Henegouwen, anderzijds uit Oost-Vlaanderen, twee provincies die de meeste moeilijkheden hebben op het gebied van de tewerkstelling (periode 1950-'60). In de randgemeenten is de verfransing dus het gevolg van de voorstadsuitbreiding van Brussel. Drie jaar geleden onderzocht de Kultuurraad voor Vlaanderen per gemeente in de nieuwe wijken en verkavelingen die toestanden. Men kon daaruit konkluderen dat bij toevallige verkavelingen het percentage Franssprekenden zeer gering is (10%), bij verkaveling door erkende bouwmaatschappijen voor sociale woningbouw 16%, terwijl in de gebieden waar beroepsverkavelaars en grondspekulanten werkzaam waren het aantal Franssprekenden minstens 50% uitmaakt.
Sociologisch gezien blijkt, dat wijken die kunnen beschouwd worden als landelijke wijken (zoals Tombeek en Terlanen) slechts voor 2 tot 3% Franssprekenden tellen, wijken met een lichte inwijking van arbeiders en lagere bedienden 15%, wijken met hogere bedienden, ambtenaren en kaderpersoneel 30-40%, en wijken die kunnen beschouwd worden als ‘upper-classwijken’ (b.v. Terrestpark) 66-76%.
Door het onderzoek werd de hypotese bevestigd dat de verfransing in hoofdzaak bepaald wordt door de wilde verkavelingen tengevolge van de grondspekulaties; tevens zijn het veelal hogere sociale groepen die Brussel als woongebied wensen te verlaten en zich meer en meer in de randgemeenten komen vestigen (vooral in Overijse, Sint-Genesius-Rode, Alsemberg en in de omgeving van Wezembeek-Oppen, de Vier Armen, e.d.).
| |
3. Het probleem en de mogelijkheden van ruimtelijke ordening
De spreker meent dat het uitgangspunt van de inrichters was het probleem van de Ruimtelijke ordening te koppelen aan het probleem Brussel en tevens het probleem van de randgemeenten aan de orde te stellen. De laatste jaren werd herhaald op de noodzaak en de wenselijkheid van ruimtelijke ordening gewezen, als een van de mogelijke middelen om aan het probleem van de verfransing een zekere leiding te geven. Daar de Nederlandssprekenden de laatste jaren zoniet over ekonomische, dan toch meer en meer over politieke macht gaan beschikken, werd op een zekere planning aangestuurd die objektief geschiedt, en die door de politieke macht effektief zou kunnen doorgevoerd worden, wat dan ook een zekere kontrole zou meebrengen in het kader van die wanordelijke uitbreiding van de Brusselse agglomeratie.
Bij het voorbereiden van een plan van ruimtelijke ordening bestaan er verschillende fasen: een voorbereidende studie die objektief uitmaakt welke bestemming best gegeven wordt aan de gebieden, die geschikt zijn als landbouwgrond, residentiële zone, voor industrie, infrastruktuur, welke als groenzone dienen beschermd te worden, enz. Dat is dus eigenlijk het werk van planologen en stedebouwkundigen, om een voorontwerp, een projekt op te maken. Een dergelijk plan moet van overheidswege en door de gemeenten goedgekeurd worden; daarna moet het definitief goedgekeurd worden; normaal zou dan het plan moeten toegepast worden als definitieve bodemregeling voor de toekomst, waaraan enkel om zeer gemotiveerde redenen bij K.B. wijzigingen kunnen worden aangebracht.
Op dit ogenblik staan wij in België nog in een voorbereidend stadium, in die zin, dat gemeentelijke plannen van aanleg praktisch onbestaande zijn, dat de streek- en gewestplannen nog maar sinds enkele jaren in voorbereiding zijn gegeven aan studiegroepen voor ruimtelijke ordening. Nochtans wenst de huidige minister dat binnen een periode van 18 maanden die plannen voor gans België zouden klaar komen.
Na een besluit van de sekretarissen-generaal tijdens de oorlog werd een voorlopig K.B. voor de stedebouw uitgevaardigd (1948). In aansluiting hierbij werd een studieopdracht gegeven aan de groep Alpha van Brussel, die tot taak had de omgeving van Brussel te bestuderen, maar die vastgesteld heeft dat de invloed van de Brusselse agglomeratie zeer ver reikte in Vlaams-Brabant, een gedeelte van de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen, het noorden van Henegouwen, Namen en Nijvel, enz. Het belangrijkste voorstel van de groep Alpha was de aanleg van 13 satellietsteden rond de Brusselse agglomeratie. De belangrijkste van die 13 satellietsteden waren Overijse, Genval, Waver, Tervuren, Halle, Zaventem, Vilvoorde, Asse, Sint-Kwintens-Lennik.
Van Vlaamse zijde stond men zeer wantrouwig tegenover dit ontwerp,
1ste omdat de groep Alpha enkel uit Franstaligen bestond,
2de omdat dat voorstel een mogelijke kolonisatie in ruimere kring rond Brussel betekende, wanneer die satellietsteden enkel werden opgevat als Brusselse residentiële centra, wat wel de bedoeling van de groep Alpha was.
Daartegen kwam reaktie van de Nederlandssprekenden uit de Brusselse omgeving, die verklaarden slechts akkoord te kunnen gaan als de inwijking ook sociaal-planologisch in het kader van die kring rond Brussel georiënteerd werd, derwijze, dat de inwijkelingen zich kunnen integreren in een zelfde taalsysteem als hun oorspronkelijk taalsysteem. Om die en andere redenen is het plan Alpha dode letter gebleven.
Het ministerie heeft sindsdien een andere weg ingeslagen. Na de taalperikelen van 1962-'63 heeft men de groep Alpha nog geen opdracht gegeven om buiten de Brusselse agglomeratie een plan op te maken, tenzij een plan beperkt tot de 19 gemeenten. Er is nog geen minister die opdracht gegeven heeft een plan uit te werken voor de Brusselse omgeving; wel werden in het kader van de Brusselse omgeving intercommunales opgericht: Havida voor Halle-Vilvoorde, Interleuven voor de Leuvense omgeving, en de nog op te richten intercommunale Nijvel. De intercommunales, vooral Havida, hebben gevraagd voor de Brusselse omgeving een afzonderlijk plan op te maken door Vlaamse ontwerpers. Dat is natuurlijk een stap in de goede richting. Onder de huidige minister is er wel een kans dat er snel werk van gemaakt wordt. Na de goedkeuring van die plannen stelt zich het probleem: zullen wij door middel van die plannen bij machte zijn de inwijking in de Brusselse omgeving te oriënteren volgens wat wij willen?
Alhoewel we onze verwachtingen niet te hoog mogen spannen, zullen er ontgetwijfeld voordelen verbonden zijn aan een geleide ruimtelijke ordening, nl.: a) de ligging van nieuwe residentiële wijken zal op meer verantwoorde wijze bepaald worden. Op het ogenblik is het zo, dat de vestiging totaal toevallig gebeurt; grondspekulanten kopen goedkoop de landbouwgronden op waar zij kans zien een snelle verbinding met Brussel tot stand te brengen of waar er reeds een bestaat. De ligging van de nieuwe wijken wordt niet bepaald door planologische elementen, maar alleen door ekonomische motieven; b) is het mogelijk te vermijden dat zich daarin hoofdzakelijk Franssprekenden komen vestigen, die dan na een tijd een machtspositie in de gemeente innemen en die dan geleidelijkaan de machtspositie van de autochtone bevolking overnemen en zelf het roer in handen gaan nemen. Dit verschijnsel doet zich in feite op dit ogenblik in de randgemeenten voor waar geleidelijk, naar gelang er nieuwe verkiezingen zijn, de invloed en de macht van de Franssprekenden toenemen. Dergelijke gemeenten zijn een prefiguratie van de verschillende gemeenten die nu in de Brusselse agglomeratie zijn opgenomen en waar nog een autochtone kern bestaat, zoals in de Woluwes, in Evere, in Schaarbeek. Hier wonen zelfs nog landbouwers die zich nog niet ten volle realiseren wat er daar in de laatste decennia is gebeurd, maar die totaal van de kaart verdwijnen en plaats maken voor de anonieme massa van stedelingen en van (in overwegende mate) Franssprekenden. In het kader van die anonieme massa werkt het verfraaiingsproces blijkbaar sneller door het wegvallen van de sociale kontrole die vroeger in de lokale gemeenschap sterker speelde. Daar ook de administratie en de onderwijsmogelijkheden overwegend Frans zijn betekent dit natuurlijk een aanzienlijke druk ter verfransing van de bewoners.
Dit is eigenlijk het kernprobleem van de randgemeenten voor de toekomst: hoe kunnen wij de residentiële ontwikkeling in die randgemeenten leiden en oriënteren? Op nationaal vlak stelt men
| |
| |
vast dat die fantastische ontwikkeling van de Brusselse agglomeratie de laatste maanden blijkbaar geremd wordt door de zeer sterke ontwikkeling die zich de laatste jaren in de Vlaamse gewesten heeft voorgedaan; inderdaad, West-Vlaanderen verloor zeer vele inwoners aan Brussel, maar de laatste jaren is er in feite een evenwicht gekomen op de balans van in- en uitwijkingen. Andere provincies, zoals Limburg, vertonen dit evenwicht nog niet en kennen nog een grote uitwijking. Doch meer en meer komt er in het kader van de industrialisatie en de groeiende zelfstandigheid in het kader van de provincies, een autonoom leven en een zelfstandige ontwikkeling tot stand die geleidelijk kan opwegen tegen de macht en de ekonomische invloed van Brussel. Het is daarom dat wij op nationaal vlak zouden moeten streven naar de uitbouw in onze andere provincies van zeer grote agglomeraties van het formaat van de Brusselse agglomeratie. De Dubbelstad Hasselt-Genk zou moeten uitgebouwd worden tot een agglomeratie bv. van minstens een half miljoen inwoners binnen enkele decennia, om te kunnen opwegen tegen de centralistische macht die als dusdanig van Brussel uitgaat. Een redakteur van La Relève waande zich in het jaar 1987 waar hij zag dat Antwerpen een zeer sterke machtspositie had ingenomen en waar Brussel in vergelijking met Antwerpen nog maar zeer weinig betekent. Dat er nog wel enkele Europese instellingen gevestigd zijn, maar dat het belang en de betekenis daarvan niet zo formidabel was, enz. Daaraan merkt men dat er vrees is bij sommige Franssprekenden van de Brusselse agglomeratie dat de revanche, die de taalproblematiek veroorzaakte, zich bij de Vlamingen ook geleidelijk aan het omzetten is in ekonomische en in politieke sankties, in die zin, dat de Vlamingen minder gauw geneigd zijn om bepaalde overheidsuitgaven goed te keuren ten voordele van Brussel en zijn omgeving. Dit is een element dat van invloed kan zijn op die ekspansie van
Brussel en op het verfransend graf dat Brussel voor Vlaanderen tot nog toe is geweest. Toch blijkt de verstedelijking moeilijk tegen te gaan, zolang Brussel hoofdstad blijft en de tertiaire sektor alsmede de sektor van administratieve diensten zich zullen blijven ontwikkelen. Dat zal meebrengen dat de interessante en mooie residentiële omgevingen steeds meer zullen gezocht worden door mensen die meer verkeersmogelijkheden vergen, over wagens beschikken (1 op 8), zodat de olievlek zich steeds meer uitbreidt.
Steunend op onze politieke macht zullen we aan geleide migratie moeten doen of aan geïnformeerde migratie om de Franssprekenden te overtuigen van de konsekwenties van het feit dat zij zich in een Nederlandstalige gemeenschap komen vestigen. Dat schijnt onvoldoende tot hen door te dringen. Zoals in Zwitserland gebeurt bij vestiging in een ander taalregime, zou een inwijkeling moeten verklaren dat hij akkoord gaat met het taalregime en de konsekwenties die eruit voortvloeien, zoals Nederlandstalig onderwijs, diensten in het Nederlands, enz. en bewijzen dat hij de taal voldoende beheerst om er zich definitief te vestigen.
Dat zijn slechts enkele zeer rudimentaire beschouwingen om aan te tonen dat in het kader van de plannen van aanleg woonzones moeten afgebakend worden, die meer planologisch verantwoord zijn, maar dat dit niet de volledige garantie is voor het remmen van het verfransingsproces. Het is natuurlijk een zeer positief middel; die zones zullen meer aansluiten bij autochtone kernen, kunnen de integratie bevorderen alsmede een meer samenhangend gemeenschapsleven met de autochtone kernen. In geïsoleerde wijken komt men tot komunikatie in die wijk zelf, gaat er zich een revanchegeest aankweken en gaat men opkomen tegen de autochtone struktuur. Wanneer die nieuwe wijken als normale uitbreiding gezien worden van de oorspronkelijke kernen is het gemakkelijker mogelijk om ook een sociale integratie in ruimer kader te verwezenlijken.
Besluit: 1. plannen van ruimtelijke ordening voor de Brusselse omgeving zijn van zeer groot belang en hebben in zekere mate ook een leidende en oriënterende betekenis voor de inwijking en de migraties die zich van Brussel naar de Brusselse omgeving voordoen.
In dat kader zou het nuttig zijn, zo van overheidswege meer aan grondbeleid gedaan werd. Dat grondbeleid zou kunnen omgezet worden in een beleid van aanleg van nieuwe residentiële wijken of zelfs van een paar nieuwe steden of nieuwe woongebieden. Nieuwe steden in de Brusselse omgeving blijken minder verantwoord, gelet op de dichtheid van onze satellietcentra, zoals Leuven, Mechelen, Aalst, Nijvel, maar er zouden nieuwe tussencentra kunnen aangelegd worden, hetzij in het Vlaamse land gelegen voor Nederlandssprekenden inwijkelingen, hetzij in Wallonië gelegen (op het grondgebied van het arrondissement Nijvel) voor Franssprekenden. Op die wijze zou, dank zij een aktieve ruimtelijke ordening, positief mogelijkheid geboden worden aan bewoners om zich in Nederlandssprekende, hetzij in Franssprekende gebieden te vestigen, zodanig, dat zij niet verplicht worden bij verkavelaars te gaan die op onverantwoorde plaatsen nederzettingen vestigen met alle taalproblemen vandien.
2. De plannen zijn een middel of een mogelijkheid, ze zijn niet de volledige oplossing; de volledige oplossing dient eerder gezocht in het raam van de Brusselse agglomeratie zelf, op nationaal vlak door de versterking van de Vlaamse machtspositie op sociaal, op kultureel en op ekonomisch gebied in de Brusselse omgeving. Blijkbaar stelt men de laatste tijd een sterkere infiltratie van Vlaamse intellektuelen in de randgemeenten vast; dat feit is een belangrijke faktor geweest van remming van de verfransing in die randgemeenten, in die zin, dat die hogere statusgroep van Nederlandssprekenden als referentiegroep wordt aangezien door lagere bedienden en arbeiders, die dan ook meer geneigd zijn hun kinderen naar Nederlandstalig onderwijs te sturen en Nederlands te blijven spreken, wat mede een faktor kan zijn van vernederlandsing van de Brusselse omgeving.
* * *
Een avondetentje in een patronagezaal-sfeer, die sommigen onder ons enkele tientallen jaren ‘verjongde’, behoorde tot de zeer aangename beelden van die dag, bewaard in het Geheugen-Album. Door de Algemene Voorzitter werden Dr. Phil. H. Aelvoet én Dr. Jur. H. Baeyens zeer hartelijk bedankt voor hun gewaardeerde medewerking.
|
|