Ontboezemingen van een jonge Argentijn
Kortgeleden ontvingen wij een lange brief van Ricardo Pecz, een 19-jarige Argentijnse student in Buenos Aires, waarvan wij slechts een gedeelte kunnen opnemen. De brief begint aldus:
Ik stel mij aan u voor in mijn hoedanigheid van jonge Argentijn, 19 jaar oud. van West-Europese afkomst, die het Nederlands helemaal op eigen houtje - door zelfstudie dus - aangeleerd heeft en het zich thans dan ook volledig eigen heeft gemaakt, louter uit zuiver onbaatzuchtige belangstelling en ware genegenheid voor de Nederlandse Taal alsmede voor de Lage Landen aan de Noordzee. Toen ik 13 jaar oud was, maakte ik er mijn voornaamste liefhebberij van om naar buitenlandse omroepstations op de kortegolf, te luisteren. Zo komt het dat ik eens een ongeïdentificeerde zender in de ether tegenkwam die in een voor mij onbekende taal aan het uitzenden was: die taal trok onmiddellijk mijn bijzondere aandacht - ze boeide mij -, ik bespeurde meteen dat het daarbij geen Duits betrof, doch stelde ik er een vrij aanmerkelijke affiniteit mee vast. Tot dat ik tot de conclusie kwam dat dit Nederlands moest zijn, terwijl de bewuste zender de Wereld-uitzendingen der B.R.T. ‘De Vriendschapsbode’ uit Brussel was.
Hierop volgde vlug het ontdekken van de uitzendingen van Radio Nederland Wereldomroep uit Hilversum, die als werkelijke ‘ether-brug’ fungeerde om mij kennis te laten maken met Nederland, en die later een stimulerende en bevorderende faktor speelde bij mijn studie der Nederlandse Taal.
Dat eerste radio-kontakt met de Nederlanden was de vonk die mijn intense, ja hartstochtelijke liefde voor het Nederlands en de Nederlandse Kultuur zou ontvlammen.... de springplank naar de rijke wereld van het Nederlands en de veelzijdigheid van het Nederlandendom.
Ik begon mij dan in diepgaande mate te interesseren voor al hetgeen met de Nederlanden verband hield, met het gevolg dat ik zodoende eerst besloot het Nederlands te gaan aanleren. Dit geschiedde uitsluitend door middel van zelfstudie en mede met behulp van Nederlandstalige radio-programma's: met mijn woordenboek open en mijn radiotoestel aan.
De moeilijkheden welke eigen zijn aan het bestuderen van vreemde talen, heb ik bij het Nederlands vrij snel overwonnen. Enkel de juiste uitspraak en voornamelijk het juiste aksent, bezorgden mij indertijd enige hoofdbrekens: ik ben immers op dit punt erg nauwkeurig en hecht er heel veel waarde aan omdat ik mij ten volle bewust ben van de sleutel-betekenis der uitspraak en het aksent bij een degelijke taalbeheersing.
Waarom ik het Nederlands eigenlijk heb aangeleerd?, zou iemand wellicht zich kunnen afvragen, d.w.z. een oningewijde. Mijn antwoord bevat tweeërlei grondoverwegingen: ten eerste, vermits ik van meet af aan het Nederlands als een buitengewoon sympathieke en bijzonder leuke taal heb beschouwd: de Nederlandse Taal straalde - en straalt - een heel uitzonderlijke aantrekkingskracht voor mij uit, ook een soort ‘liefde op het eerste gezicht’ intuïtief aangevoeld die in de gevoelssfeer dient gezocht te worden. Ten tweede, mede omwille van mijn vaste overtuiging dat, om tot het diepere der ziel van een natie en van een volk door te kunnen dringen, een behoorlijke kennis en een degelijke beheersing der eigen, oorspronkelijke taal volstrekt onontbeerlijk is, daar de eigen taal de spiegel der volksziel en der onvervalste persoonlijkheid vormt.
Langs de taal, groeide tevens mijn innige en liefdevolle belangstelling voor alles wat rechtstreeks of onrechtstreeks met Nederland, Vlaanderen en de Republiek van Zuid-Afrika te maken had.
Ik had echter slechts een uitgesproken romantische visie van het Nederlandendom. De doorslaggevende en betekenisvolle kentering trad in, toen medio 1965 de leiders der vereniging ‘Vlaanderen in Argentinië’ en van hun heel-Nederlands-ingesteld tijdschrift ‘De Schakel’ het initiatief namen om met mij persoonlijk kontakt op te nemen. Zo kon ik vertrouwd raken met de veelvuldige problematiek waarmee het Nederlandendom geconfronteerd wordt. En hierdoor kwam mijn vurig en positivistisch heel-Nederlands idealisme tot ontwaking.
Mijn steeds stijgende belangstelling en werkelijke liefde voor al wat Nederlands is, heeft ervoor gezorgd dat ik in september van vorig jaar dank zij ‘De Vriendschapsbode’, B.R.T., uit Brussel, kontakt opnam met een zeer taal- en kultuurbewuste mede-luisteraar in Zuid-Afrika, de heer J. Basson te Epping, Kaapstad, ten einde de zo nauw aan het Nederlands verwante Afrikaanse Taal, aan te leren. Ik voelde mij immers zowel geestelijk als moreel verplicht de mooie taal van Oom Krüger te leren, ten eerste aangezien zij een erg levenskrachtige en vindingrijke zustertaal van het Nederlands is, een zelfstandige taal met eigen ontwikkeling en eigen kenmerken, en toch een taal die haar Nederlands karakter altijd trouw is gebleven. Daarenboven, achtte ik het goed beheersen van het Afrikaans ten zeerste wenselijk in het licht der heel speciale genegenheid die ik van kindsbeen af voor de Republiek Aan die Suidpunt van Afrika, koester.
Mijn eerste brief aan de heer Basson schreef ik in het Nederlands, waarop hij in keurig Afrikaans antwoordde; ofschoon ik tot op dit ogenblik nooit Afrikaans had gestudeerd noch gelezen, kon ik meteen alles zeer goed begrijpen, hetwelk dus eens te meer de internationale draagwijdte van de Nederlandse Taal aantoont. Nu ik mij het Nederlands en het stamverwante Afrikaans heus eigen heb gemaakt, en mij in verregaande mate verdiept heb in het Nederlandendom, voel ik dit terecht aan als een fantastische geestelijke verrijking, inderdaad de Nederlandse Taal en Kultuur en het Nederlandendom, vormen het mooiste van mijn jonge leven.
In het volgende deel van zijn brief schenkt deze jonge Argentijn, die onvoorstelbaar goed Nederlands schrijft, volle aandacht aan allerlei onderwerpen, die uit en te na in de laatste jaren in ‘Neerlandia’ van alle zijden werden belicht en bekeken.
Hij gispt de wantoestanden op taalgebied in België en de houding van bijna de gehele wereld tegenover Zuid-Afrika, óók de houding van het officiële Nederland tegenover een broederland en een broedernatie.
Een koude douche kreeg hij, toen hij kennis nam van het Nederlandse negativisme t.o.v. de taal, gebrek aan eerbied voor de moedertaal en het insluipen van honderden Engelse woorden en uitdrukkingen, ondanks het voortreffelijke eigen taalkundige potentieel en de rijkdom van het Nederlands.
Hij zou graag zien dat in elk nummer van ‘Neerlandia’ een artikel werd geplaatst, geschreven in het Zuidafrikaans. Voorts zou hij het toejuichen, indien, zowel in Buenos Aires als in Mar del Plata, een afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond zou worden opgericht.