Neerlandia. Jaargang 70
(1966)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Een Afrikaanse van DaleIn 1965 is verschenen het HAT, ‘Verklarende Handwoordboek Van Die Afrikaanse Taai vir universiteit, skool, huis en kantoor’, onder redactie van dr. P.C. Schoonees, C.J. Swanepoel, dr. S.J. Du Toit en C.M. Booysen. De titel HAT is gevormd naar anologie van WAT, de afkorting van het ‘Woordenboek van die Afrikaanse Taal’ die zelf weer gevormd zal zijn naar analogie van het W.N.T., het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’. Een rijke keus op het gebied van handwoordenboeken van het Afrikaans was er nog niet. Het Verklarende Afrikaanse Woordenboek van M.S.B. Kritzinger e.a., eerste druk van 1936, vierde van 1962, uitgegeven bij Van Schaik in Pretoria, was tot nu toe eigenlijk het enige. Verder kon men bij Afrikaans-Engelse woordenboeken en allerlei technische woordenlijsten te rade gaan. Het Afrikaans is als schrijftaal pas een halve eeuw in algemeen gebruik en het is niet verwonderlijk dat het beschrijven van de eigen woordenschat en zijn gebruik op zich heeft laten wachten. Wat het doel en de opzet betreft is het H.A.T. vergelijkbaar met Van Dale, ‘Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’. Wel is Van Dale, achtste druk van 1961, ongeveer driemaal zo groot. Dr. C. Kruyskamp, redacteur van het ‘Woordenboek der Nederlandse Taal’ te Leiden heeft in de Nieuwe Rotterdamse Courant deze Zuidafrikaanse ‘collega’ besproken. Uit zijn recensie nemen wij de hier volgende gedeelten over: ‘Het Afrikaans biedt het fascinerende schouwspel van een taal in volle wording. een taal die nog steeds en iedere dag geboren wordt. Toen in 1908 Elffers en Viljoen voor het eerst in Zuid-Afrika een woordenboek van vergelijkbare omvang en opzet uitgaven, was dat nog een Nederlands woordenboek, waarin zij het Afrikaans trachtten te integreren; die Afrikaanse woorden kregen nog het speciale teken “Z.A.”. Nu gaat het omgekeerd: bij het registreren van de Afrikaanse woordenschat wordt het Nederlands nog alleen betrokken voor zover dat nodig is om die woordenschat compleet te maken. Maar liefst gaat men eigen wegen en smeedt de stoutmoedigste nieuwe formaties.’
In een dagblad dat dr. Kruyskamp aanhaalt, leest men bijv. dat een jongen ‘deur 'n elektriese boormasjien doodgeskok’ is (door een elektrische schok gedood); dat een arrestant ‘ingehok’ (opgesloten) is (ingesloten zeggen onze hedendaagse journalistenGa naar voetnoot1); er wordt gesproken over ‘die klugtige verhoogstuk Onnies en Ouers’ (toneelstuk); er wordt geadverteerd voor ‘inryteaters’, voor afbetaling in ‘paaiemente vanaf R 11 p.m.’, voor een ‘spogvoorstad’, een voorstad met ‘spogwonings’, dat zijn luxe huizen. Een flat heet er een ‘woonstel’, een hole in het golfspel een ‘voëltjie’ (vogeltje). Het taalleven bruist volop in deze jonge staat. Bij sommige formaties kan toch de Nederlander een glimlach nauwelijks onderdrukken. Als hij leest dat rovers bij een overval ‘weggehardloop’ hebben, dat ‘'n groot aantal hoenders gevrek het’ (verrekt, omgekomen is), dan doen dergelijke woordvormen hem wat naïef aan; maar zij zijn uit Hollandse dialectwortels van het Afrikaans wel te verklaren. Het hier besproken handwoordenboek berust, althans voor de letters A-K, op een groter Afrikaans woordenboek, het Woordenboek van die Afrikaanse Taal (W.A.T.) dat, na een heel lange voorbereidingsperiode, sinds 1950 bezig is te verschijnen als staatsuitgave. Er zijn tot nu toe vier grote delen verschenen, die lopen van A t/m I (1961), onder hoofdredactie van dr. P.C. Schoonees; in 1962 is deze met pensioen gegaan en opgevolgd door dr. F.G. Snijman. Het vijfde deel, dat het eerste stuk van de letter K omvat, zal waarschijnlijk nog dit jaar verschijnen, maar voor de voltooiing van het hele werk rekent men nog wel 45 jaar nodig te hebben: evenals bij al dergelijke nationale woordenboeken blijkt pas bij de uitwerking hoe groot de taak is die men op zich genomen heeft. Het W.A.T. berust, zoals al deze woordenboeken, op een heel omvangrijk materiaal van excerpten, van bewijsplaatsen, maar, omdat het een zo jonge taal is, veel meer dan de andere ook op mondelinge gegevens. Als men de delen opslaat, zien de pagina's er wel heel anders uit dan die van het Woordenboek der Nederlandse Taal. Wat natuurlijk het eerst in het oog springt is dat het geïllustreerd is. Dat hangt samen zowel met het encyclopedische karakter van het Afrikaanse woordenboek als met het feit dat het bijna alleen modern taalgebruik kan registreren en daarom telkens te maken krijgt met nieuwe begrippen, waarvoor nieuwe benamingen geschapen moeten worden. De Afrikaanse lexicografie is voor een groot deel nog taalscheppende arbeid. Anderzijds zijn er veel lokale verschillen in benamingen en woordgebruik waarmee rekening gehouden moet worden. Het vrijwel ontbreken van historische gegevens en van oude bewijsplaatsen is daarnaast een verschil met een werk als het W.N.T. dat het sterkst opvalt. Dat ook iedere poging tot etymologische verklaring ontbreekt, wordt wel als een gemis gevoeld. Maar een werk dat daarin zal voorzien staat wel op het programma. Voor het gedeelte van het alfabet dat in het W.A.T. nog niet is behandeld berust het H.A.T. op bestaande handwoordenboeken, vooral op het eveneens door dr. Schoonees bewerkte Afrikaans-Engelse woordenboek van Kritzinger. Bij een aantal steekproeven dat wij genomen hebben bleek ook dit gedeelte aan vrij hoge eisen van volledigheid te voldoen. Dit boek van 1069 grote bladzijden is dus een werk dat aan alle in het Afrikaans geïnteresseerde Nederlanders kan worden aanbevolen en hen zelden in de steek zal laten.’ |
|