‘iets niet mag’ dan wel of ‘het allebei mag’ ... Natuurlijk worden daarbij ook verkeerde beslissingen genomen, fouten gemaakt, maar dat brengt het karakter van het genootschap nu eenmaal met zich mee. Een strikt zakelijk taalblad zou voor algemeen lekengebruik niet aantrekkelijk zijn.
De gewone taalgebruiker wil heus wel een beschrijving, een verklaring, maar er moet niet te veel taalhistorische of structurele geleerdheid bij. Hij wil een praktische norm, een vaste lijn, een advies. Het blad moet de lezers ook de gelegenheid geven om hun opinie kenbaar te maken. Wie weet, is er toch nog een zakelijke gedachtenwisseling mogelijk, die alle partijen tot tevredenheid stemt.
Naast voorlichting moet Onze Taal vooral zo vlug en zo precies mogelijk praktische adviezen geven. Er komen honderden vragen jaarlijks bij het bureau van Onze Taal (Parkstraat 32, Den Haag) binnen. Kan er geen absolute uitspraak over ‘goed’ of ‘fout’ komen, dan moet Onze Taal de vrager duidelijk maken wat de achtergronden van de taalkwestie zijn, zodat deze zelf een beslissing kan nemen voor zijn speciale geval.
Een misvatting over het Genootschap Onze Taal is, dat het als hoofddoel zou hebben: de uitbanning van alle vreemde woorden. Het zou in ons land het laatste bolwerk van het purisme zijn. Ieder die zich wat meer dan oppervlakkig met moderne taalverschijnselen bezig houdt, weet dat een zuivering, zoals onze zestiende- en zeventiende-eeuwse taalbouwers die bedreven, in onze tijd volstrekt onmogelijk zou zijn. Onze Taal tracht de taalgebruiker enig inzicht bij te brengen in de waarde en de functie van het vreemde woord. Het principe ‘geen vreemd woord als je het met een eigen woord kunt zegggen’ is als stijlvoorschrift aanvaardbaar en nuttig, maar de praktijk leert, dat men soms desondanks beter het vreemde woord kan nemen dan het eigene. Onze Taal wijst er wel telkens op, dat er gevallen zijn waarin het vreemde woord schade kan berokkenen, daar het een goed bruikbaar Nederlands woord verjaagt, gevallen waarin een Nederlands woord voor het algemene gebruik een dienst betekent aan het publiek, en gevallen waarin het vreemde woord hinderlijk is en zelfs blamerend voor de gebruiker.
Klachten over ‘taalbederf’, ‘taalverval’ en over gebrek aan taalbeheersing zijn aan de orde van de dag. Ze zijn echter niet nieuw en wie de vakbladen uit het buitenland bijhoudt, weet dat ze geenszins tot ons taalgebied beperkt blijven. Klachten zijn, zoals prof. Heeroma dat eens uitdrukte, een normaal begeleidingsverschijnsel van iedere taalcultuur. Er worden, helaas, ook wel eens volkomen ongerechtvaardigde klachten geuit; men stelt de zaken dan te somber voor. Nederland is heus niet hèt land bij uitstek van het taalverval. Het onderwijs in onze taal is heus niet zo slecht als sommigen dat voorstellen, integendeel! Trouwens wat is taalverval precies? Taal is een uitermate ingewikkeld verschijnsel: ook de Nederlandse taal groeit, verandert, stoot dode dingen af en neemt nieuw leven op.
Er zijn mensen die te allen tijde absolute regels omtrent goed en fout taalgebruik verlangen: iets wat de ene keer fout is, kan de andere keer niet goed zijn. Zij houden er geen rekening mee dat een taal in allerlei omstandigheden gebruikt moet worden en dat de taalgemeenschap zelf in vele opzichten ongelijksoortig is, bijvoorbeeld wat leeftijd, afkomst, woonplaats, ontwikkeling betreft. Taalregels zijn de formuleringen van de taalgewoonten. Voor het grootste deel bieden ze geen enkele moeilijkheid: in normale omstandigheden zal geen volgroeide taalgebruiker twijfelen over de verleden tijd van roepen. Het gaat echter vrijwel altijd om de gevallen in het grensgebied waar nog geen scherpe lijn tussen ‘aanvaardbaar’ en ‘onaanvaardbaar’ getrokken kan worden. Degenen die ook in dit grensgebied een absolute uitspraak over ‘fout’ en ‘goed’ wensen, zijn blind voor de veelzijdigheid van de maatschappij en van de taal die het communicatie-instrument van deze maatschappij is. Onze Taal ijvert voor ‘taalverzorging’ ook om een soort nationaal motief omdat men de eigen taal kan beschouwen als een nationaal symbool. Door zijn taal is de Nederlander onderscheiden van andere beschavingen. Het is de moeite waard, deze taal te cultiveren, nooit uit afkeer van datgene wat ons omringt, maar uit verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van het eigene, het verworvene. Daarom moet er een zekere eenheid en regel in het taalgebruik komen, tenminste waar dat mogelijk en noodzakelijk blijkt; zonder die orde zou de samenhang in de nationale taalcultuur verloren kunnen gaan. Met vraagstukken van binnen- of buitenlandse ‘taalpolitiek’ houdt het genootschap zich echter niet bezig; het is zijn terrein niet. Het wil zich beperken tot ‘taalverzorging’ en laat het brede gebied van de ‘taalpolitiek’ over aan degenen die daaraan behoefte
hebben en daarin deskundig zijn.
Noch het maandblad Onze Taal, noch de taalcongressen van het genootschap zijn louter bestemd voor vakspecialisten. Het genootschap is een vereniging van leken, van ‘liefhebbers’ onder taalwetenschappelijke leiding. Juist de leken kunnen zo onbevangen en origineel in hun oordeel zijn als het praktische taalkwesties betreft. En dáármee heeft Onze Taal het meest te maken. Moet achter ‘wij delen U mede’ een komma? Wat is het Nederlands voor ‘operational research’? Is het ‘crematie’ of ‘verassing’? En (zonder overdrijving) vele, vele honderden andere vragen. De leek ontmoet dagelijks praktische taalkwesties. Hij kent het conflict tussen ‘wat eigenlijk zou moeten’ en ‘wat toch anders gedaan wordt’. Wat hij in geestdrift of ergernis verzamelt, heeft grote waarde voor de vakman. Er zijn gebieden in het taalgebruik, die de vakman nu eenmaal niet kán kennen. Zonder de kundige hulp van de leek kan de vakman in deze kwesties geen oplossing vinden.
Het is de grote verdienste geweest van de beide stichters, Elout en Smit, de noodzaak van de samenwerking tussen leek en vakman te erkennen en daaruit de consequenties te trekken. Hun visie is nog steeds de basis van het werk van Onze Taal.