[Neerlandia]
Nederlands Onderwijs in het buitenland
Het aanzien van de Nederlandse cultuurgemeenschap bij buitenlanders wordt in hoge mate bepaald door de vraag, of en in hoeverre deze buitenlanders kennis kunnen nemen van de Nederlandse cultuur.
Het aanzien en bijgevolg de positie van de Nederlandse cultuurgemeenschap in de wereld zijn daarom mede afhankelijk van onze pogingen de buitenwereld in kennis te brengen met onze cultuur. Voor de geschreven cultuur kan dit o.m. geschieden door het op grote schaal brengen van vertalingen van het Nederlandse boek in andere talen. Hiertoe is in de afgelopen jaren een aantal loffelijke initiatieven genomen, wat niet wegneemt, dat er op dit gebied in feite nog maar een begin gemaakt is. Het beste medium om van een andere cultuur kennis te nemen is nog altijd de taal van de andere cultuurgemeenschap. Niet voor niets staat bij instellingen als de Alliance Française, de British Council en de Goethe gesellschaft zur Förderung der Deutchen Kultur het taalonderwijs op de eerste plaats. Wie op de T.V. de voortreffelijke Engelse taallessen, ‘Walter and Connie’, die gemaakt en verspreid zijn onder auspiciën van de British Council, gevolgd heeft, weet welk een grote zorg hieraan besteed is en met welk een vakmanschap deze lessen samengesteld zijn. Het is algemeen bekend, dat ook de cursussen Frans, van de Alliance Française, van een hoog gehalte zijn.
Wat voor de grote, ons omringende cultuurgemeenschappen geldt, geldt mutatis mutandis ook voor ons, sterker, geldt des te meer voor ons.
Immers, Frans, Duits en Engels worden ook op de middelbare scholen bij ons onderwezen, Nederlands maar sporadisch op buitenlandse scholen.
Natuurlijk, het zou een illusie zijn te denken, dat het Nederlands ooit door grote massa's buitenlanders aangeleerd zou worden. Het zullen altijd betrekkelijk kleine getallen blijven, met uitzondering misschien van de grensgewesten. Met name in de aan ons grenzende Duitse grensgebieden is er, zeker bij de overheid, een grote bereidheid het onderwijs van het Nederlands op de middelbare school te bevorderen. De betekenis hiervan is evident. Het is zaak, dat van Nederlandse zijde alles gedaan wordt - door het verschaffen van het best mogelijke lesmateriaal (denk aan ‘Walter and Connie’) en door het beschikbaar stellen van leerkrachten - om deze gunstige voedingsbodem te ontginnen. Ook de bevordering evenwel van het onderwijs van het Nederlands in verder afgelegen gebieden verdient zeer veel aandacht. Wij zullen het uiteraard op een andere wijze en op een andere schaal moeten aanpakken dan de Engelsen, Fransen en Duitsers. Maar als we eerst maar beseffen, dat er iets gedaan moet worden. En dat besef is naar ons gevoelen nog veel te weinig aanwezig.
Er ligt hier - we hebben het vaak beklemtoond - een groot arbeidsterrein voor Nederlands-Vlaamse samenwerking. Voor de ontginning van dit terrein moet de overheid de voorwaarden scheppen en de middelen verstrekken. Is de Nederlandse overheid - en de Belgische, maar de Nederlandse dient het voorbeeld te geven - er werkelijk toe bereid dit vraagstuk op grootscheepse wijze aan te pakken? Is ze bereid om behoorlijk wat geld te steken in het Nederlands onderwijs buitengaats? Dit is thans de primaire vraag, waarom het gaat.