taalchauvinisme spreek, want wij leren op school grotendeels een, twee of drie vreemde talen. Misschien kunnen wij ook hier weer het goede voorbeeld geven. Een voorbeeld, dat ik ook graag naar symboliek van deze openheid voor een andermans taal zou willen uitstrekken.
Wat zouden wij hartelijker en verstandiger met elkaar leven, als wij ons inspanden de taal van onze medemens te leren spreken, als wij ons inspanden hem te waarderen in zijn eigen geestelijke wereld.
U zult mij niet kwalijk nemen, dat mijn gedachten hierbij verder reiken dan Europa, maar dat ik dank aan de gebieden die wij de ontwikkelingslanden noemen.
De harten van deze mensen spreken een taal, die wij met openheid, maar ook met de bescheidenheid die ieder mens past, moeten benaderen. Persoonlijk geloof ik dat de ander daarna opener komt te staan voor wat wij aan geestelijke en culturele waarden meebrengen, dat wil zeggen een groter kapitaal dan wat men in de economie ‘kapitaal-goederen’ noemt.
Maar laat ik niet afdwalen, want er was in professor Lamberty's rede nog een element dat sterk trof, namelijk zijn boeiende en knappe omschrijving in vijf punten van het begrip cultuur.
Het eerste punt frappeerde mij in het bijzonder, omdat hij gewag maakt van een beschaafd volk tegenover de niet-beschaafde volken, de gecultiveerde mens tegenover de niet-gecultiveerde, de veredelden tegenover de wilden, de barbaren.
Toen ik twee weken geleden de Erasmusprijs uitreikte aan Sir Herbert Read, sprak ik ook over een van zijn meest vermaarde essays, getiteld ‘To Hell with Culture’, ogenschijnlijk in tegenspraak met professor Lamberty's betoog, maar in wezen niet. Herbert Read wil af van de zogenaamde cultuur voor de bevoorrechten, voor de kleine groepen; hij wil dat de cultuur deel zal uitmaken van heel onze vorming, daardoor van heel ons wezen, van heel het volk, van heel de mensheid. Daarvoor heeft hij een leven lang gestreden en strijdt hij voort. Dan hoeft niet meer over cultuur gesproken te worden, want ze is geïntegreerd in de maatschappij. Als de wilde, de barbaar, ook een beschaafd mens geworden is, dat wil zeggen als wij allemaal gewoon ‘mensen’ zijn
geworden, dan kunnen wij rustig zeggen ‘To hell with culture’. Helaas betekent dat nog niet, dat dan ook iedereen
innerlijk beschaafd zal zijn, want ook nu vinden wij dáárvan wel eens meer bij de zogenaamde wilde mens, dan bij de zogenaamde gecultiveerde mens.
In professor Poelhekkes betoog hoorde ik met genoegen dat Karel de Vijfde, of liever Karel van Gent, ook een zekere mate van vaderlandsliefde heeft gekend.
Met een ongepast chauvinisme zijn wij daar dan in de Lage Landen ten aanzien van deze grote Europeaan toch weer een beetje trots op, om dan terstond weer het gewestelijk chauvinisme te gaan veroordelen dat Poelhekke het ‘hollando-centrisme’ noemt.
Ik zou dit uit de gouden eeuw stammende gebruik maar laten voor wat het is. Ten slotte pretenderen de zuidelijke provinciën eigenschappen voor het ‘carnavalisme’ te bezitten en zo heeft een ieder zijn specialiteit: de een de leut - om het op zijn Brabants te zeggen - de ander de ernst des levens.
Gelukkig, dames en heren, integreren wij deze eigenschappen enigermate, zoals het deze goede landen betaamt. Het verheugde mij daarom eveneens te horen, dat reeds in de tijden waar professor Poelhekke van sprak, men zowel aan de Universiteit van Padua als in atlassen en andere boekwerken hardnekkiger over de Nederlanden als eenheid sprak, dan soms in deze gewesten zelf. L'histoire se repète. Als wij nog wel eens tobben met de Benelux-gedachte, dan vindt men op een afstand, met name in Amerika - en dat al sinds geruime tijd - de economische en politieke zaken van onze lage landen meer en meer onder een noemer geschikt, namelijk die van de Benelux.
Dit leidt mij tot de werkelijke synthese van beide redevoeringen, die uitermate kort kan zijn: willen wij dat deze landen in de verdere geschiedenis van Europa, cultureel, maar ook economisch en politiek, een rol van betekenis vervullen, dan zullen wij er ons bewust van moeten zijn, dat voor onze volken kwaliteit de voorrang zal moeten hebben op kwantiteit. Aan onze kwantiteit valt, verhoudingsgewijs, niet zo veel te veranderen. Aan onze kwaliteit kunnen wij nog veel doen. Laat ons inderdaad trachten groot te zijn in alles waarin kleine volken groot kunnen zijn.
En ik denk daarbij nog meer aan onze geestelijke, dan aan onze materiële produktie.
Europa staat voor grote problemen. Wij staan bijna op de drempel van een nieuwe eeuw, waarin bevolkingsexplosies ons zullen belagen.
Verstand, samenwerking, verdraagzaamheid, naastenliefde zullen steeds worden genoemd als noodzakelijke bouwstenen om aan komende moeilijkheden het hoofd te bieden.
Als rol in de toekomst van Europa en van de wereld wens ik deze twee zo hecht bevriende landen toe gezamenlijk vele gave, duurzame en schone bouwstenen aan te dragen.