heet, niet Spaans genoeg voor de dag komt. Wij kunnen hier natuurlijk op die polemiek niet ingaan, maar een enkel woord wil ik wel even zeggen over het hispaniseringsproces - zij het dan zeker niet van algehele hispanisering - dat Karel onmiskenbaar heeft doorgemaakt, en waarvan de hedendaagse Spanjaarden zo veel ophef maken (o.a. met het argument dat hij immers Spanje heeft gekozen om er zijn laatste levensjaren door te brengen en er zijn gebeente te deponeren).
Dit hispaniseringsproces heeft zich voornamelijk afgespeeld in de jaren 1523-1530, maar als wij nagaan wat voor Spanjaarden de keizer in die jaren in zijn naaste omgeving had, dan blijkt dat een zeer groot deel daarvan - inclusief niemand minder dan de groot inquisiteur van die jaren - overtuigde en enthousiaste volgelingen waren van een andere Nederlander, Erasmus van Rotterdam, die wij zonder veel gevaar voor overdrijving in de eerste decenniën waarin Karel van Gent driekwart van de Westerse wereld regeerde, de ongekroonde koning van het intellectuele leven mogen noemen. En daarbij doet zich dan het merkwaardige geval voor dat in wellicht geen enkel land zijn invloed meer baanbrekend is geweest dan in Spanje, die in onze dagen wel eens verwaarloosde, maar toch zo uitermate belangrijke component van onze Europese en Westerse beschaving.
Maar dit ter zijde; wat ik dus beweerde is dat wij in onze dagen keizer Karel niet heel speciaal als een Nederlander ervaren, maar wie dat zeer overwegend wel deden, waren niet allen 's mans tijdgenoten alom in de wereld, maar, ik durf zelfs poneren, ook nog ettelijke eeuwen lang hun afstammelingen. En dit dan wel met dien verstande, dat de door de figuur van de keizer-koning gewekte overweldigende indruk nog tijden lang als het ware bleef afstralen op zijn geboorteland.
De formulering doet misschien wat vaag aan, maar helaas is de zaak zelf nu eenmaal rijkelijk vaag. Waar het op neerkomt is dit: Wij weten allen dat de oude Nederlanden thans geen politieke eenheid vormen, maar dat zij verdeeld zijn over een zuidelijk en een noordelijk koninkrijk, waarvan het een de oude gezamenlijke aanduiding op zijn humanisten-latijns - België dus -
het andere in zijn vaderlandse vorm - Nederland - als benaming voert. (Ik voor mij vind het, terloops gezegd, bijzonder jammer dat onze taal, de
lingua belgica, niet ook Belgisch is komen te heten; daardoor hadden heel wat misverstanden voorkomen kunnen worden.)
Op de vele droeve oorzaken van de politieke splijting behoeven wij hier niet in te gaan, maar wat wel ter zake doet, is dat die splijting zich voordeed reeds vrij kort na de dagen van keizer Karel. Maar, moeten wij er dan nog bijdenken, pas Karel zelf, - en dan eerst in de tweede helft van zijn regering - had al die Nederlandse gewesten onder zijn scepter verenigd, en daarna bleven zij dus niet meer dan een paar decenniën lang onder een en hetzelfde bewind verenigd. Wat wij nu echter waarnemen, is het merkwaardige verschijnsel dat ondanks een zo kortstondige eenheid in politicis, ondanks het ontbreken van zo iets als natuurlijke grenzen, ondanks zelfs de tweetaligheid, die de Nederlanden van Karel V nog eeuwenlang in de ogen van de Europese buitenwereld als een gegeven eenheid zouden gelden, een eenheid die wij gemakshalve maar een geografische zullen noemen, immers, waar wij haar voornamelijk vinden is bij de indeling van atlassen en dat soort dingen en met name ook in allerlei min of meer aardrijkskundige tractaten die de wereld aan deze landen beliefde te wijden. Aan deze landen, als geheel dan wel te verstaan, en een van de wetenswaardigheden die erover verteld worden, is juist dat zij door verschillende soevereinen ‘bezeten worden’, het Noorden door de Heren Staten, het Zuiden door de Spaanse koning (later door de keizer) en, in een geval als dat van het graafschap Vlaanderen, ook nog een stukje door de koning van Frankrijk. Maar de eenheid van dat graafschap prevaleert, juist zoals wij ook het edele Brabant als één geheel behandeld vinden, met vermelding dat het noordelijk stuk door de Staten is ingepikt. Deze wijze van de zaken presenteren - waarvan ik meer dan één voorbeeld zou kunnen aanhalen - kan wellicht wat vreemd aandoen, maar ik geloof dat wij dit wel op het conto mogen schrijven van het concept van soevereine staten als opperst bestaande waarde in het ondermaanse, zoals wij dat
geërfd hebben van onze voorganger de 19e eeuw, en dat waarachtig het nodige aan bloed en tranen (plus aan ijzer en zweet) gekost heeft. Versta mij goed: Het ingevoegd zijn - beter met een Duits woord Zugehörigkeit - in of tot een staatsverband, is ongetwijfeld iets veel te ingrijpends, zoal niet doorslaggevends in een mensenbestaan, dan dat wij rustig kunnen zeggen ‘het zit maar aan de buitenkant’, maar dat neemt naar mijn gevoel niet weg dat ook die statolatrie niet anders is - of eenmaal zal blijken te zijn geweest - dan een tijdverschijnsel. En daarom behoeven wij in onze denkgewoonten er zeker niet meer tol aan te betalen dan nodig is, zoals m.i. bijvoorbeeld gebeurt wanneer men spreekt van ‘de twee Kempens’. Nu kan men desnoods zeggen ‘de twee Limburgen’, want dat zijn administratieve eenheden (van huis uit geen van beide heel erg Limburgs), maar er is naar mijn beste weten maar één