Leuven: De bom is gebarsten
drs. L.E.C. Ureel
Er is ‘groot’ nieuws uit Vlaanderen deze maand. De kranten, ook de Nederlandse, hebben terecht zeer veel aandacht besteed aan de recente verwikkelingen rondom het probleem van de Leuvense Universiteit. Elders in dit nummer vindt U een overzicht van de gebeurtenissen die de tweede helft van mei tot een der voornaamste fazen uit de Vlaamse ontvoogdingsstrijd gemaakt hebben. In dit artikel wensen wij slechts enkele beschouwingen in dit verband te maken.
Het is gewis te vroeg om reeds de balans op te maken. Op het ogenblik dat wij dit schrijven duren de betogingen in het Vlaamse land onverminderd voort. Nieuwe betogingen, en wel van leerlingen uit het middelbaar onderwijs, worden aangekondigd. Toch kan nu reeds met zekerheid gesteld worden dat de zaak Leuven een keerpunt op meer dan één gebied betekent.
Wij weten niet wat wij hier eerst moeten vermelden. Misschien dit toch: in de zaak Leuven zijn de katholieke Vlamingen voor het eerst sinds 1830 openlijk in opstand gekomen tegen de Belgische bisschoppen. Er is, op amper een paar dagen tijd, een open conflictsituatie gegroeid tussen het kerkelijk gezag in België en de gelovige Vlamingen, leken zowel als priesters en aspirant-priesters. Tienduizenden intellectuelen uit Vlaanderen hebben een beslissende stap gezet op weg naar hun geestelijke bevrijding. In feite hebben zij aldus niets anders gedaan dan wat zich in deze post-conciliaire periode overal aan het voltrekken is: de ontvoogding voltooien van de leek in de kerk. Maar in Vlaanderen heeft zich het unieke feit voorgedaan dat deze ontvoogding van de katholieke leek voltrokken werd tegen de bisschoppen in. De Belgische bisschoppen, die op het concilie, net als de Nederlandse bisschoppen, terecht waardering genoten voor de open en bevrijdende taal die zij brachten, hebben thuis niet alleen opnieuw naar het oude middel van de gewetensdwang gegrepen om hun opvattingen ingang te doen vinden, doch, volgens de zuiverste klerikale traditie, hebben zij zelfs het ganse nederlandstalige professorenkorps van de Leuvense universiteit, het wetenschappelijk personeel en de studenten van die universiteit, spreek- en denkverbod willen opleggen. Men kan slechts gissen of zij zich hierbij meer de gevangenen van het unitaire staatsbestel dan wel van de financiële grootmachten hebben getoond.
Wie het niet met hen eens was kon zwijgen of vertrekken. En zie, dat hebben de katholieke intellectuelen in 1966 niet meer genomen, de leken niet en, gelukkig voor de kerk, ook de priesters niet. Op de vèrstrekkende betekenis die deze bevrijdende stap voor de toekomst van de kerk in Vlaanderen heeft willen wij hier niet dieper ingaan, doch men ziet onmiddellijk in dat dit feit ook voor de Vlaamse beweging belangrijke gevolgen heeft. De bekoring is groot om er aan te herinneren dat ook in de 16e eeuw een geestelijke bevrijding aan de basis lag van de strijd voor demokratische rechten. Wij willen nochtans nuchter stellen dat het kerkelijk gezag, dat steeds een der steunpijlers was van het Belgisch unitarisme nu wel een erg lelijke deuk heeft gekregen. Het kerkelijk gezag bestaat slechts voor wie het erkent. Wie de opstand van de katholieke intellectuelen gevolgd heeft zal er wel niet aan twijfelen dat de groep die het kerkelijk dictaat nog langer aanvaardt sinds 15 mei in Vlaanderen wel erg klein geworden is.
En dat leidt ons tot een tweede vaststelling.
Het is niet bij de oudere generatie dat deze revolte zich voltrokken heeft. Het is wel degelijk de ganse naoorlogse generatie die in opstand is gekomen. Duidelijk kon men dat vaststellen in de aarzelende houding van de katholieke kranten tijdens de eerste dagen na de bisschoppelijke ‘Verordnung’. De oudere generatie, die de leiding van de kranten nog steeds in handen heeft, is beslist even vlaamsbewust als de jongere generatie, doch het was zeer duidelijk dat het oudere katholieke Vlaanderen aarzelde en zelfs bereid was zich aan het bisschoppelijk gezag te onderwerpen ‘in kinderlijke aanhankelijkheid’, zoals volwassen intellectuelen nog hebben durven schrijven. Het zijn de studenten en de naoorlogse universitairen die van de eerste dag af beslist het onwrikbare verzet tegen de beslissing van de bisschoppen gepredikt hebben. Na twee dagen, toen het duidelijk werd dat het postconciliaire Vlaanderen geen dictaat van de kerkelijke overheid meer zou aanvaarden, hebben ook de meeste katholieke kranten zich tegen het bisschoppelijk dwangbevel uitgesproken. Ook al willen wij hierbij graag erkennen dat er op deze algemene vaststelling een paar zeer gelukkige uitzonderingen kunnen vermeld worden. Dat precies het jonge Vlaanderen eerst gereageerd heeft is een hoopvol feit voor de toekomst. Wie het vastberaden en spontane verzet heeft gevoeld van jonge leraars, priesters zowel als leken, wie de spontane protestbetogingen heeft gezien van tienduizenden leerlingen uit het middelbaar onderwijs, kan moeilijk aan de vaststelling ontkomen dat dit het Vlaanderen van de toekomst is, dat dit de toekomstige universiteitsstudenten en intellectuelen zijn en dan is men niet geneigd te geloven in de mogelijkheid van het voortbestaan van een massale franstalige universiteit in een Vlaamse stad, ook al zou er opnieuw gewetensdwang worden uitgeoefend.
Een derde vaststelling dringt zich hierbij op: de houding van de jonge katholieken laat het beste verhopen voor de samenwerking tussen vrijzinnigen en gelovigen in het Vlaamse land. Zo gezien wijkt de huidige krisis totaal af van de andere krisissen die België sinds het einde van