leverde minder moeilijkheden op. De Nederlanders daarentegen ontroerden sterker door de intensiteit van gevoelens van pijn en vreugde. Een van de studenten bijv. vond Claus' The Black Emperor werk op wereldpeil, maar Jan Wolkers' Vivisectie ‘nodiger’, oorspronkelijker, meer gedreven. Weer een ander onderging in Anna Blaman's verhaal Carolus de ‘stifling closeness’ van het oerhollandse milieu, de platjes, de achtertuinen, het mattenkloppen, enz. De mensen zaten benauwend dicht op elkaar. Heel in het algemeen noteerden veel studenten over het werk van de Nederlanders: een sterk werkelijkheidsbegrip, ingehouden emotie, grimmige humor, een antiheroïsche houding, eenzaamheidsgevoel, desillusie over vaste waarden en over de wereld van de volwassenen bij de jonge schrijvers (Claus), sceptische of polemische houding tegenover de religie, die niettemin van groot belang blijft, en een overwegend sober taalgebruik, met hoogst oorspronkelijke variaties bij Van het Reve.
De studenten hebben zich druk beziggehouden met de op het vroegere Indië geïnspireerde Nederlandse literatuur, van Multatuli, Couperus, Du Perron, Maria Dermout tot Bep Vuyk, A. Alberts, Nieuwenhuys en Van Galen Last. Ze raakten betrokken bij de verschillen in de literaire reactie op Indonesië: angt, gevoel van ontzag voor magische krachten (Couperus Stille kracht), vreemdheid en later bij de jongste schrijvers dikwijls vertrouwdheid, een persoonlijke verhouding tot het Land (Vuyk).
Een van de discussiepunten waarvoor bij Of Old People van Couperus veel aandacht bestond, was in hoeverre de misdaad in het verleden van de hoogbejaarde mevrouw Derckz en de al niet minder oude Takma iets te maken had met de tropische sfeer in Indië, de koloniale omstandigheden. Veel waardering was er voor de karakterisering van de diverse personages, en voor de tegelijk intieme en huiveringwekkende sfeer van deze familie in Den Haag van voor 1914. Ter vergelijking, als familieroman, kon men alleen denken aan Manns Buddenbrooks, maar Van Oude Mensen vonden de meesten onheilspellender, ondanks de luchtiger passages, de fijne ironie in de karakterisering. Technische kwesties interesseerden de studenten evenzeer, zoals de misschien te grote frequentie waarmee de lezer voor ogen wordt gesteld dat de dingen voorbijgaan, maar steeds weer kwamen zij terug op de invloed van het Oosten op deze Nederlanders. Niet hun passie hield deze Noorderlingen in kettingen vast, schreef een studente, maar de druk van de conventie, de te grote geremdheid, waardoor de passie met een te groot geweld uitbarstte. Een van de studenten vroeg zich af of de invloed van Indië, de tropen, ooit werkelijk in het Nederlandse karakter was opgenomen. Hij constateerde dat Couperus' familie in het boek in Indië was opgebrand, uitgeput. Betekent dit dat de Hollanders te repressief zijn om het Oosten emotioneel aan te kunnen?
Deze student, die ook Couperus' Stille kracht had gelezen, stelde bijzonder belang in wat ik hem over andere ‘Indische’ schrijvers vertelde, E. du Perron bijv., wiens Het land van herkomst helaas nog steeds niet in Engelse vertaling is uitgekomen. Hij bleef er ten slotte bij dat de Indische Hollanders, afgezien van rasvermenging, in elk geval Holland leken ontgroeid. Zijn ze eenmaal weer thuis, schreef hij, dan zijn deze Indische Hollanders genoodzaakt hun nieuwe kennis van het leven, of die uit passie bestaat, schuld of beide, op de vliering in kasten weg te stoppen. Het geluid van deze skeletons in the closet wordt dan af en toe hoorbaar in de woonkamer bij de thee, zoals in Of Old People. Is het juist, schreef hij ten slotte, dat Holland het dagleven was van de Hollanders, Indië het nachtleven?
Dergelijke stimulerende reacties kreeg ik ook bij Vestdijk. Het trof me hoeveel weerklank zijn The Garden where the Brass Band Played (De koperen tuin) vond onder mijn studenten, hoeveel begrip er ook bestond voor de thema's van liefde en dood in het boek, de liefdespassie zonder toekomst van de hoofdfiguren, Nol en Trix. Sterker nog dan in andere romans die ik behandelde trof ze Vestdijks haat en minachting voor de provincie, die alles wat belangeloos en nobel was in de drie: Cuperus, de dirigent en muziekleraar, Nol en Trix, vernietigde. Verzet tegen het gesloten leven van het kleine land, enkele studenten maakten dit uitgangspunt van hun laatste scriptie: Protest of the Lowlands.
Anderen weer concentreerden zich strikt op vraagstukken van literaire betekenis en techniek. De bal die over het balkon de kamer van de jonge Nol wordt binnengeworpen, op de eerste bladzijde van De koperen tuin, introduceert volgens een van de studenten het hoofdthema: een magische wereld en de vernietiging daarvan. Deze student zag ook de betekenis van Cuperus' hallucinaties, echo's van Bizet en Wagner: ‘the hallucinatory frogs, the vermin of W. (de provinciestad) that sit heavily on Cuperus' chest.’ Een meisjesstudent interpreteerde het boek enigszins anders: alle meisjes begrepen trouwens dat Nols liefde, de kwaliteit ervan, niet tot een huwelijk kon leiden. ‘The death of Trix screams Nol's failure.’ Vele van de opstellen die ik onder ogen kreeg, niet alleen over Vestdijk, vond ik minder schools, vrijer, dan wat er in Nederland zou loskomen. Iets bijv. over Elsschots Will o' the Wisp, dat grote waardering vond: ‘Elsschot alone seems comparable to Vestdijk. His is a twilight prose, creating warmth though the sun is down.’
The Waterman van Arthur van Schendel werd algemeen een major work gevonden, om allerlei redenen, zeker om de stijl: ‘The dignity of the style matches the dignity of the Waterman.’
Rossaart, de waterman, werd herkend als de ‘outsider’ in zijn eigen land, zoals de hoofdfiguren in zulke verschillende boeken, als Camus L'Etranger, Grass The Tin Drum, Pasternak's Doctor Zhivago. Van Schendels boek behoorde thuis, vonden ze, in een sterke Europese traditie. Er was alle sympathie voor het ‘gelijk’ van Ros-