Unie te verwezenlijken, in de toekomst gehandhaafd zal kunnen blijven, nu het veelal meer om de politieke dan om de technische beslissingen gaat.’ In het kort: het Unie Verdrag geeft opdracht bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, maar schept daartoe een organisatie, die - overigens na het behalen van vele successen - niet sterk genoeg blijkt om deze opdracht volledig uit te voeren.
De tweede factor, die in aanmerking moest worden gebracht, was dat Benelux meer wil zijn dan een Economische Unie alleen. Dit is geen bewering zonder grond, want in het Verdrag inzake de Raadgevende Interparlementaire Benelux Raad wordt van de drie regeringen gevraagd, behalve over de Economische Unie, aan de Raad verslag uit te brengen over de samenwerking op het gebied van het buitenlands beleid, de eenmaking van het recht, en de culturele samenwerking. In de rede, die de heer Bommer, Tweede Voorzitter van de Tweede Kamer, na afloop van de Jaarvergadering van het Comité Benelux hield, heeft deze er op gewezen, dat de verslagverplichting van de regeringen, behalve in de economische sector, niet wordt gedekt door een verdragsverplichting op deze gebieden ook werkelijk samen te werken. Anderzijds echter laboreert de Interparlementaire Raad aan het bekende Benelux-euvel: hij maakt geen deel uit van een supranationale structuur, maar is slechts een adviserend college. Het gevolg hiervan is weer, dat de Raad de regeringen er niet toe kan dwingen meer inhoud aan hun samenwerking te geven en er zich wel toe moet beperken enig gemopper te laten horen, wanneer de regeringen aan hun verslagverplichting voldoen door het indienen van een weinigzeggend rapport over een samenwerking, die in feite niet of nauwelijks bestaat. Deze situatie doet zich voornamelijk voor met betrekking tot de samenwerking op het gebied van het buitenlands beleid. Over de culturele samenwerking wordt verslag uitgebracht door het geven van een opsomming van de activiteiten, die in het kader van de onderlinge bilaterale Culturele Accoorden worden ontplooid.
Ondertekening van het Verdrag van de Benelux Economische Unie in de Ridderzaal te 's-Gravenhage (1958)
Ook ten aanzien van de onderwerpen, waarin Benelux meer wil zijn dan alleen maar een Economische Unie, moet dus het uitblijven van sprekende resultaten voor een groot deel aan de institutionele zwakte van het Beneluxbouwsel worden geweten.
Terugkerend tot de twee oorspronkelijke vragen kan dus op de Beneluxrekening aan de positieve zijde worden vermeld het feit, dat binnen de Economische Unie een grote hoeveelheid problemen min of meer geruisloos door intergouvernementeel overleg tot oplossing is gebracht. Daaraan kan nog worden toegevoegd de overweging, dat men, openstaande voor de opvatting, dat de Beneluxgedachte meer inhoudt dan alleen economische integratie, een poging heeft gewaagd ook andere facetten van het maatschappelijk leven in de samenwerking te betrekken. Op de overliggende bladzijde moet dan worden aangegeven, dat de nog resterende economische vraagstukken in de huidige conceptie moeilijk uit de weg zullen kunnen worden geruimd en dat een werkelijke integratie van het gehele maatschappelijke en culturele leven der drie volkeren voor het ogenblik nog door een zwakke institutionele opzet wordt belemmerd. Hoe luidt nu het saldo van deze rekening? Zonder de minste twijfel: batig - immers in de relatief korte periode van twintig jaar werd tussen België, Nederland en Luxemburg overeenstemming bereikt over een zeer groot aantal vraagstukken, dat deze landen eeuwenlang gescheiden hield.
In het commentaar zou echter moeten worden vermeld, dat talloze overwegingen - waarop in dit korte bestek niet dieper kan worden ingegaan - er de regeringen toe zouden moeten aanzetten de Benelux-samenwerking nog meer aandacht te geven, dan in het verleden reeds het geval was, en dat daarbij een herziening van het institutionele systeem in ernstige overweging zou dienen te worden genomen.