In Kaapstad zag ik ook twee goede vrienden van het A.N.V. terug: mevr. en prof. M. Bokhorst, directeur van het Kunstmuseum, mevr. en dr. Mariën, de Belgische consul-generaal, in Stellenbosch, mevr. en dr. Jan Bouws, de musicoloog.
In Pretoria heb ik ten huize van dr. F.C.L. Bosman, gewezen secretaris van de Zuidafrikaanse Academie met hem, dr. Jan Ploeger en dr. W.H.J. Punt, de energieke directeur van de Stigting Simon van der Stel (tot behoud van oude cultuurmonumenten en gebouwen), uren gesproken. Allen zijn zij van harte bereid de betrekkingen met het Verbond levend te houden. Maar voor heroprichting van de Pretoriase afdeling zagen zij nog geen mogelijkheid evenmin als het oud-hoofdbestuurslid R. Kroes, die verleden jaar naar Pretoria is vertrokken. Maar ik meen, dat er nog steeds genoeg Zuidafrikaners zijn, die zich als verspreid lid bij het A.N.V. willen aansluiten.
Indrukken uit drie plaatsen, ver van elkaar, wil ik nog vermelden: Oemtata, Katatoera en Koffiefontein.
Van Durban waar ik op het vliegveld de mij uit vroeger jaren bekende voorzitter van de Verenigde Partij, sir De Villiers Graaff de hand drukte die, op verkiezingsveldtocht, van Pretoria af kwam, vloog ik de 30e november naar Oost-Londen. Er was gezorgd voor een auto en mijzelf even goed inscherpend dat ik weer links moest houden, nam ik plaats achter het stuur om de 2 1/2 uur lange toch naar Oemtata, hoofdplaats van de Transkei, te aanvaarden door het heerlijk groenende heuvel- en bergland van deze thans onafhankelijke Bantoestaat. Het leven gaat er nog in dezelfde trant door als toen ik er tien jaar geleden kwam, maar nu onder Xhosa-bestuur, met blanke raadslieden. De Xhosa-minister van Onderwijs die ik er sprak wordt geadviseerd door een blanke onderwijsman. Op het gebied van landbouw, veeteelt en kleine industrie is het nog altijd de kennis en leiding van de blanke die wordt gezocht en de ontwikkeling gaat langzaam. Hetgeen overigens het geluk van de Xhosa's niet in de weg staat.
In Katoetoera, Zuidwest-Afrika, bij Windhoek, ± 3 uur vliegen van Kaapstad, bezocht ik een bantoeziekenhuis, waar vooral de kleine cuveuse-zuigelingen van verschillende stam een - hoe wankel - levend bewijs waren van wat de Westerse zorg en hygiëne kunnen doen. Wanneer ze 5 pond (Engels) wegen mogen ze naar hun moeder. En dan blijkt duidelijk het nog onoverbrugbare verschil tussen de ene en de andere cultuur en levenswijs: de meesten halen het niet, hoe groot de moederlijke, maar primitieve zorg (ondanks alle goede voorlichting) ook is. Wonderlijke tegenstelling: blanke medische verzorging, door blanken betaald, die alles doet om het prille leven te behouden, zwart primitief bestaan waar dit óndergaat.
Mijn laatste ‘naweek’ (weekeind) was ik te gast op Wagenmakersdrift bij Koffiefontein in de Oranje-Vrijstaat. Ik werd door goede vrienden gehaald van Bloemfontein, waar ik de dag tevoren was aangekomen. Met de trein, want toen ik op de middag van Geloftedag, 16 december op het vliegveld Jan Smuts bij Johannesburg aankwam, bleek dat het toestel niet in Bloemfontein zou kunnen landen. Er stond nl. een storm die zoveel stof opwierp dat er onvoldoende zicht was. In plaats van diezelfde middag na een vlucht van drie kwartier ter plaatse te zijn, kwam ik de volgende morgen om zeven uur aan na een 12 uur lange rit met de nachttrein van Johannesburg, waaraan een speciale slaapwagen was gehaakt voor de gedupeerde luchtreizigers.
Maar het verblijf op de ‘skaapboerderij’ van de familie Le Roux vergoedde alles. Op de tocht erheen - ze ligt een honderd km. westelijk van Bloemfontein - moesten we soms vaart minderen omdat het uitzicht werd belemmerd door zand en stof dat hoog opwoei en de zon versluierde.
Oorzaken waren de grote droogte die hier, in Transvaal en Rhodesië veesterfte en oogstmislukking bracht, en het feit, dat sommige boeren toch hadden geploegd zodat de bovengrond was losgemaakt. Mijn gastheer, de oudminister van landbouw, mr. S.P. le Roux, en zijn vrouw hadden in de loop der jaren zijn landen met grote zorg behandeld; de oase van groen rondom het mooie landhuis, stallen en schuren, getuigde daarvan: een tuin met hoge peperbomen, tropische en subtropische planten en bloemen, veroverd op de dorre vlakten rondom door bevloeiing en bemesting. Verspreid over onafzienbare velden met hier en daar steenachtige heuvels, grazen de 10.000 schapen die elk twee ha. voedsel hebben, zelfs in de droogste tijd voldoende.
Op de ‘plaas’ ‘Ja-Nee’ aan de andere kant van de weg woont de schrijver Etienne le Roux (‘Sewe dae by die Silbersteins’; ‘Eén vir Asasel’), ook omgeven door een prachtige tuin. Een ideaal leven voor een auteur in deze arcadische rust! Hij was met zijn gezin in Kaapstad.
Ook hier bleek weer hoe blanke energie een land tot welvaart kan brengen, waarin tevens de Bantoes kunnen delen. Zo is het beeld van heel Zuid-Afrika. Naar mijn indruk nog altijd een land van goede hoop.
Windhoek, hoofdstad van Zuidwest Afrika.