Neerlandia. Jaargang 69
(1965)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |||||||||||||||
De toekomst van Vlaanderen te Brussel
| |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
schappijen en financiële overheidsinstellingen, zoals de Spaar- en Lijfrentekas, Gemeentekrediet en Krediet aan de Nijverheid, hebben hun zetel te Brussel, controleren of financieren de bedrijven in Vlaanderen en Wallonië gevestigd.
| |||||||||||||||
Strijd om Vlaamse erkenningBrussel was oorspronkelijk een Vlaamse stad, was gelegen boven de taalgrens, die praktisch horizontaal het noordelijk Nederlandstalig landsdeel van het zuidelijk Franstalig deel scheidt. In 1846 leefden op het grondgebied van de huidige agglomeratie 211.634 inwoners, waarvan 66,65% Nederlandstaligen en 32,03% Franstaligen. De meest verfranste gemeenten waren toen Elsene (52,58% Nederlands) en Brussel (60,18% Nederlands). In 1947 is deze verhouding totaal omgeslagen. De agglomeratie telde toen (laatste talentelling) 955.929 zielen, waarvan 70,61% FranstaligenGa naar voetnoot1). Hoe kon dit gebeuren? Vergeten wij niet dat na de Belgische Revolutie in 1830 de jonge staat er alles op zette om zijn innerlijke samenhang te versterken. Alhoewel de Grondwet de vrijheid van taalgebruik instelde, streefde de staat in feite naar het beginsel ‘één staat, één taal’. Het Frans werd de taal van de overheid, van het parlement, van de administratie, van leger en gerecht, van handel en nijverheid, van het onderwijs, de Kerk, van adel en burgerij, van het hoger cultureel leven. Het Nederlands werd verwezen naar de keuken, de stal, het platteland, de proletarische achterbuurten. Er is een honderdjarige Vlaamse strijd nodig geweest om in het Vlaamse land deze onrechtvaardige behandeling der Vlamingen recht te zetten. Het was een strijd om de redding van de taal, om herwaardering van de eigen Nederlandse cultuur, een sociale strijd voor gelijke kansen, voor erkenning van de Vlaming als mens. Een hopeloze, maar niet aflatende strijd tegen de onaantastbare en verenigde machten van het groot kapitaal, de adel, het Hof, de hogere Kerkelijke Hiërarchie, de grote en sleine burgerij. In de jaren dertig werden de befaamde taalwetten verworven, die in principe het Nederlands erkenden als voertaal van onderwijs, administratie en gerecht in Vlaanderen. Zij werden mede verworven door de steun van de Walen, die door hun demografische achteruitgang ook op lange termijn voor de culturele homogeniteit van hun landsdeel vreesden. Door het beruchte ‘compromis van Hertoginnedal’ werd in 1963 de taalkundige integriteit van Vlaanderen en Wallonië nogmaals bevestigd, werd de taalgrens ‘bevroren’ en de officiële tweetaligheid opgelegd aan de publiekrechtelijke instellingen te Brussel. | |||||||||||||||
Sociale verhoudingen en krachten te BrusselHoe is de huidige situatie en sociale dynamiek in de agglomeratie van de 19 gemeenten, die als ‘Hoofdstad-Brussel’ aangeduid worden? Tot op heden merken wij te Brussel een proces van gestadige verfransing van een oorspronkelijk Vlaamse bevolking. Deze verfransing geschiedt door de enorme sociaal-economische druk, die door het Brusselse milieu op economisch-zwakke (en ook cultureel-zwakke) Vlaamse volkslagen uitgeoefend wordt. De buitenstaander heeft het moeilijk om zich het Brussels milieu voor te stellen. De autochtone Vlaamse Brusselaar, die meestal woont in de volkswijken van Jette, St. Jans-Molenbeek, Anderlecht, het Marollenkwartier (waar thans nog de woning staat waar Pieter Breugel de Oude verbleef), e.a., heeft steeds geleefd in een milieu, waarin het Frans de ‘normale’ (d.w.z. ‘officiële’ of ‘openbare’) voertaal was. De voertaal in bedrijf en kantoor, in de betere handelszaken, in de gemeentediensten, in de kerk, in de commerciële ontspanningsgelegenheden, is het Frans. Het officiële beeld is Frans. Wanneer zij in hun eigen volksmilieu, in gezinskring, in buurtverband, in café, hun Vlaams-Brusselse dialect praten, dan geschiedt dit door de inertie van de traditie, omdat dit de taal van het milieu en van het hart is. Maar deze taal is geen middel meer tot het deelnemen aan een hogere cultuur, is geen communicatiemiddel in hogere kringen. De taal zelf is hopeloos door het Frans taalgebruik buiten de intieme kring aangetast. Het is nu een taal, waarvan de syntaxis Nederlands is en waarvan slechts de woorden om de oude vertrouwde dagelijkse dingen te noemen, nog Nederlands zijn. De begrippen, die zij op school geleerd hebben, om nieuwe eigentijdse voorwerpen aan te duiden, zijn Frans. Zij voelen zich | |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
Het arrondissement Brussel Het zwarte gedeelte vormt de Brusselse agglomeratie, de gearceerde stukken zijn de zes gemeenten, die bij de taalwetgeving van 1963 samengevoegd zijn tot een afzonderlijk administratief arrondissement, waarin de Franstaligen faciliteiten op taalgebied hebben gekregen. De gemeenten Eigenbrakel, Waterloo en Terhulpen behoren tot het Waalse arrondissement Nijvel van de provincie Brabant.
‘Brusselaar’, d.w.z. noch Vlaming noch Waal. Wie op de sociale ladder wil opstijgen schakelt over naar het Frans. In een enigszins andere situatie verkeren de oude bewoners van de nog half-landelijke kern der voorsteden aan de rand van de agglomeratie, van Ganshoren, St. Agatha-Berchem, Evere, Oudergem, enz.... Zij hebben de verfransing veld zien winnen door kapitaalkrachtige inwijkelingen, die in hun gemeente kwamen bouwen. Hun eigen gemeenschapsleven ontredderde daardoor, de Nederlandstalige gemeentescholen, bibliotheken, enz.... werden vervangen door Franstalige, in de gemeenteraden werden de oude vertrouwde vertegenwoordigers door (Franstalige) inwijkelingen vervangen. De winkeliers moesten steeds meer Franstalige kliënten te woord staan. Zijzelf bleven hun oud Brabants dialect spreken, maar hun kinderen moesten mee profiteren van de welvaart, die de inwijkelingen in het dorp brachten. Zij moesten Frans kennen, en daar de Nederlandstalige klassen door Franstalige vervangen werden, was de overschakeling spoedig voltrokken. Dagelijks kan men in deze gemeenten jonge vrouwen ontmoeten, die met hun ouders of oudere buurvrouwen en bekenden hun Brabants dialect spreken, maar tegen het jonge kind aan hun hand uitsluitend Frans. Deze situatie is ongeveer dezelfde voor de Vlaamse inwijkelingen. De meeste jonge gezinnen beschikken niet over auto's. Om zich naar hun werk te begeven, moeten zij gebruik maken van bus en tram. Zij hebben geen ouders in hun nabijheid wonen om op de kinderen te letten, terwijl man en vrouw in de middenstad aan het werk zijn, en in de buurt zijn geen kinderkribben, kleutertuinen en lagere scholen, tenzij Franstalige, of te ver verwijderde. Voor de meesten is er maar één oplossing: hun kinderen tijdens de dag onderbrengen in Franstalige kribben en scholen, en daarmede is het verfransingsproces begonnen. Binnen enkele jaren zullen kleinkinderen en grootouders elkaar niet meer verstaan. Voor de inwijkelingen is het sociaal isolement en het gebrek aan Nederlandstalige sociale en culturele voorzieningen de grootste moeilijkheid. Hoewel zij de noodzaak inzien dat hun kinderen het Frans grondig zouden beheersen (wat verzekerd is in de Nederlandstalige scholen), is het zelfbewustzijn in de Vlaamse provincies toch in die mate toegenomen, dat de jonge Vlaamse inwijkelingen er meer op gesteld zijn Vlaams te blijven dan de vorige generaties. In het algemeen is de mentaliteit zo: wie in Brussel komt wonen, moet zich aanpassen, d.w.z. is verplicht het Frans te gebruiken in zijn omgang met onbekenden, zeker met hen, die een hogere positie in de maatschappij hebben of zouden kunnen hebben. Het zgn. Vlaamse dialect wordt daartoe ongeschikt geacht. Het Frans heeft de macht van een statussymbool. Het proces van de verfransingsdruk te Brussel kan samen- | |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
gevat worden in enkele woorden: aliënatie van de Vlaamse mens door sociaal-culturele druk, die voortspruit uit de sociaal-economische realiteit. | |||||||||||||||
Middelen tot verweer en behoudHet staat vast dat de Vlamingen te Brussel en achter hen het thuisfront, niet langer dit vervreemdingsproces kunnen blijven aanvaarden. Zij eisen van de staat en van de Brusselse gemeentebesturen het recht en de middelen om het de Vlaming te Brussel mogelijk te maken zich in eigen taal en cultuur te ontwikkelen en deel te hebben aan het gemeenschapsleven te Brussel, naast de Franstaligen. Zij zijn noch historisch, noch wettelijk op vreemde grond. Er zijn in Hoofdstad-Brussel minstens 300.000, wellicht 400.000 Nederlandstaligen op 1 miljoen inwoners.
(1) De eerste eis geldt het uitbouwen van een net van zelfstandige Nederlandstalige culturele instellingen, in de eerste plaats van kinderkribben, kleutertuinen, lagere en middelbare scholen. De ontdubbeling van de Vrije Universiteit Brussel mag niet stopgezet worden, maar dient uitgebouwd. Instellingen van hoger onderwijs, zoals het Hoger Instituut voor Sierkunsten van Terkameren, dient hetzij werkelijk tweetalig gemaakt, hetzij gesplitst. De jonge Vlamingen te Brussel hebben recht op alle studierichtingen in eigen taal.
(2) Als verlenging van het onderwijsnet, dienen eveneens over de ganse agglomeratie van overheidswege socio-culturele centra opgericht te worden (gebouwen, uitrusting en personeel) in de zin van het Nederlands buurt- en clubhuiswerk. Scholen en socio-culturele centra dienen geografisch goed gespreid, op grond van een sociaal-geografisch onderzoek. De gemeenten, de provincie en het Rijk dienen bij de wet verplicht elk een deel van de bouw- en werkingskosten te dragen, zodat in totaal deze instellingen voor minstens 80% door overheidsbijdragen gedragen worden. Dit is normaal in een vooruitstrevend land. Om de aan de Vlaamse mensen en gemeenschap aangedane schade te vergoeden, zou men in feite een tussenkomst van 100% moeten eisen.
(3) Deze twee eisen moeten minimumeisen zijn. Men moge ervan overtuigd zijn dat, indien deze niet voldaan kunnen worden, het te Brussel voor de Vlamingen steeds vechten tegen de bierkaai zal blijven. Wij weten echter dat de Brusselse machten niet zomaar zullen toegeven. De uitslag van de wetgevende verkiezingen van 23 mei jl. te Brussel, is daarvoor een teken aan de wand. De laatste maanden is de psychologische druk opnieuw toegenomen. Daarenboven zijn deze eisen ontoereikend. Daarom de hiernavolgende eisen: De uitvoeringsbesluiten van de taalwetten van 1963 (compromis van Hertoginnedal) moeten eindelijk (na twee jaar!) gepubliceerd worden. Men heeft de Vlamingen met beloften gepaaid om in sommige randgemeenten taalfaciliteiten te verkrijgen voor Franstalige villabewoners. De rekening moet vereffend worden. Deze uitvoeringsbesluiten hebben o.m. betrekking op twee voor de Vlamingen zeer belangrijke bepalingen: a. de inrichting van een afdoende taalinspectie bij de scholen in Hoofdstad-Brussel, om te voorkomen dat de Franstalige directies nog steeds voortgaan met het overhevelen van Vlaamse kinderen naar Franse klassen en met het misleiden van de Vlaamse ouders. b. de invoering van een Nederlandse en een Franse taalrol voor het personeel der Brusselse gemeentebesturen en een personeelsbezetting van hoog tot laag in de verhouding van 50-50. De Brusselse gemeentebesturen zijn nu reeds bezig met een bewuste boycot van deze bepalingen.
(4) De grondspeculatie in de randgemeenten moet ophouden. Samen met de oprichting door particuliere ondernemingen van villawijken en grote flatgebouwen, is zij een element van bewuste verfransingspolitiek. Indien dit niet geschiedt, zal de verfranste agglomeratie ondanks wettelijke bepalingen, de taalgrens blijven overschrijden en het omringende platteland overspoelen. Rond de huidige 19 gemeenten van de agglomeratie dient een groenzone aangelegd van minstens vijftien kilometer diepte, voorbehouden aan land-, tuinbouw en recreatie. In feite is dit een gewoon beginsel van een goed beleid van ruimtelijke ordening. Binnen de agglomeratie dient het bouwen te verlopen volgens uitbreidingsplannen, die door de Rijksoverheid goedgekeurd zijn, en waarin de noodzakelijke collectieve voorzieningen van sociaal-culturele aard, óók voor de Vlamingen aanwezig moeten zijn.
(5) Economische en bestuurlijke decentralisatie van Brussel naar de Waalse en Vlaamse gewesten toe. Beide volksgroepen weigeren nog langer Brussel toe te laten de helft van België te overspoelen, en hebben eveneens recht op welvaart. In het kader van de grondwetsherziening zou het wenselijk zijn een speciaal statuut voor de Brusselse agglomeratie te voorzien (Rijksgebied Brussel?).
(6) De volksopvoeding in België dient dringend een grondige mentaliteitsvernieuwing te verwezenlijken. Wij leven in een eeuw, waarin het ‘laissez-faire, laissez passer’ geen middel tot vrijheid, maar tot verstikking van de vrijheid is. Vlamingen en Walen dienen elkaar te vinden om de ontwikkeling van hun land, op economisch, sociaal en cultureel gebied op rationele (d.i. planmatige) wijze te laten verlopen tot welzijn van enkeling en gemeenschap, en niet tot verrijking van een dunne bovenlaag.
(7) Ter vervollediging herinneren wij hier eveneens aan een voorstel dat reeds in Neerlandia werd behandeld: de oprichting door Nederland van een Nederlands Cultuurinstituut te Brussel. Slechts op deze wijze zal België gered worden, slechts aldus zal België een specifieke bijdrage tot Europa en de wereld kunnen leveren. Slechts op deze voorwaarden kan Brussel tot waardige hoofdstad van België en Europa worden, waarin ook de Nederlandse cultuur haar aanwezigheid zal kunnen handhaven. |
|