| |
| |
| |
| |
De invloed van het Algemeen Nederlands Verbond op de Vlaamse beweging (1895-1940)
Toespraak door Prof. dr. M. Lamberty op de herdenkingszitting te Brussel, ter gelegenheid van het zeventigjarig bestaan van het A.N.V.
Wanneer men zich in het verleden van een vereniging verdiept, kan men vele aspecten in herinnering brengen. Over het chronologisch verleden van het Algemeen Nederlands Verbond is reeds herhaalde malen uitgeweid. Maar belangrijk ook is de psychologische samenhang - dat wat de Fransen noemen ‘le contexte’ - waarin een vereniging, dus hier het Algemeen Nederlands Verbond, is ontstaan.
Er is in herinnering gebracht dat de oprichting van het A.N.V. eigenlijk de uiting was van het ontstaan van een samenhorigheidsbesef tussen Vlaanderen en Noord-Nederland. Wij moeten in dat verband in de eerste plaats wijzen op de lange reeks van ‘Nederlandse congressen’ vanaf 1849. In 1849 werd het eerste ‘Taal- en Letterkundig Congres’, dat Vlamingen en Nederlanders groepeerde, bijeengeroepen door dr. Snellaert te Gent. Die reeks van congressen, gedurende de hele tweede helft van de 19e eeuw, waren een illustratie van dat samenhorigheidsbesef, een bevestiging van de solidariteit van de ‘Nederlandse stam’. De oprichting van het A.N.V. dient in diezelfde samenhang, dat samenhorigheidsbesef en die solidariteit, te worden gezien.
| |
Hoe ontstond het A.N.V.?
Wel waren aan de oprichting van het A.N.V. bijkomende uitzichten verbonden, die de stichting ervan een eigen kenmerk hebben gegeven. De oprichting van het A.N.V. was eigenlijk het antwoord op een ‘uitdaging’ - een minder passende vertaling voor wat de Engelsen noemen een ‘challenge’ -; het was een antwoord op een feit, een reactie op een dreigend gevaar. De onmiddellijke antecedenten, die tot de oprichting van het A.N.V. leidden, lagen in Noord-Amerika en in Brussel. Het zou immers in het bedreigde gebied - Brussel - en in het buitenland zijn dat de nood aan zelfbevestiging, aan affirmatie van het Nederlanderschap en van de Nederlandse solidariteit het scherpst zou gevoeld worden en tot uiting zou komen. Hippoliet Meert, de stichter van het A.N.V., was reeds vooraf in contact gekomen met een Nederlander in Noord-Amerika, J. Hoddenbach van Scheltema. Er werd, in 1893 in Noord-Amerika, te Chicago, een wereldtentoonstelling gehouden, tijdens welke aldaar een register werd geopend waar de Nederlanders, komende van de verschillende delen van de wereld werden aangezocht hun handtekening te plaatsen en hiermede dus de aanwezigheid van het Nederlands in de wereld te belichten.
Hippoliet Meert, de Vlaming die in het bedreigde Brussel verbleef, was aangewezen om de betekenis daarvan dadelijk in te zien. De oprichting van het A.N.V. te Brussel, in Zuid-Nederland, was een logische reactie daarop. Hippoliet Meert was een ‘germanist’ en als leraar in Germaanse talen te Ieper werkzaam geweest, waar ook Camille Huysmans in ongeveer dezelfde periode leraar was, en naderhand te Brussel.
Te Brussel kwam Meert in contact met de letterkundige kring ‘De Distel’, waarvan de leuze luidde ‘Stekelig maar niet hekelig’. In die kring werd Meert verzocht een lezing te houden over ‘Het Nederlands in de wereld’. De bedoeling was dus niet een vereniging op te richten, maar gewoon een lezing te houden over de toekomst van het Nederlands en de plaats van onze taal in de wereld. Meert wierp in zijn lezingen de vragen op en herhaalde de opvattingen die gedeeld werden door de Nederlandse emigranten in Noord-Amerika. Het door Meert behandelde onderwerp was precies een reactie op vorenbedoelde uitdaging, een antwoord op vragen die de Vlamingen zich in het bedreigde Vlaanderen en vooral te Brussel dagelijks stelden.
| |
Welke toekomst heeft het Nederlands in zijn verhouding tegenover de buitenwereld; tegenover Duitsland, Frank- | |
| |
rijk, Engeland en Amerika? Wat is onze plaats in die wereld? Dat waren ongetwijfeld de ideeën die Meert beroerden.
In Frankrijk en in Duitsland waren in die tijd algemeen bekende, grote verenigingen tot stand gekomen, die eigenlijk officiële of semi-officiële propaganda-instellingen waren. In Frankrijk was het de ‘Alliance Française’, in Duitsland het ‘All-Deutscher Verband’. Dat ‘All-Deutscher Verband’ was een pan-germaanse vereniging, die de Fransen verontrustte. Het antwoord daarop, de ‘Alliance Française’ was in België bedrijvig, waar het de Vlamingen verontrustte. Wat moet onze houding zijn, wanneer wij vaststellen dat de grote mogendheden zich veroorloven machtige instituten over de gehele wereld in het leven te houden tot uitstraling van hun cultuur? Dat was de vraag die de Vlamingen zich stelden.
| |
- Het A.N.V. - antwoord op een uitdaging
De samenhang waarin het A.N.V. tot stand kwam was dus veel minder het plotseling doorbreken van een algemeen Nederlands-Vlaams stambewustzijn - dat was er al sinds de Nederlandse congressen in 1849 waren ingeluid. Het was veel meer het concrete antwoord op een onmiddellijke nieuwe werkelijkheid, op een ‘uitdaging’ vanuit de buitenwereld, een antwoord op wat andere, machtige taal- en cultuurgemeenschappen deden.
Het antwoord van Meert over de betekenis van het Nederlands in de wereld kunnen wij wel raden. Het kwam er vanzelfsprekend op neer, dat het Nederlands heel wat meer was dan wat de franskiljons beweerden. Wat de verspreiding betreft ging het om Noord- en Zuid-Nederland, om (toenmalig) Nederlands-Indië, om Zuid-Afrika en tenslotte om de vele Nederlandstaligen in alle continenten verspreid.
Meert zag in dat dit grote getal een aanmoediging en een steun betekende voor de Vlamingen in hun antwoord op wat zij de franskiljons in België iedere dag hoorden herhalen. Hun antwoord was wat August Vermeylen krachtig heeft verwoord ‘Vlaming zijn om Europeër te worden’; een uitspraak die als slogan thans altijd verkeerd wordt aangehaald, zodat zij tenslotte geen betekenis meer heeft. Wat August Vermeylen met die woorden bedoelde was een antwoord op het verwijt van de franskiljons: ‘U gaat U met Uw Vlaams opsluiten in Vlaanderen; U gaat U afsnijden van de wereld met dat taaltje, want ge kunt er niet verder mee dan binnen Uw eigen grenzen en Europa zal Uw bestaan zelfs ignoreren’.
Waarop Vermeylen dan heeft geantwoord - en in die samenhang kreeg zijn uitspraak de juiste betekenis: ‘Om iets te zijn in Europa moet men vooreerst iets zijn. En om werkelijk iets te zijn, om voor de wereld en namelijk voor Europa interessant te worden, moet ge eerst en vooral Uzelf zijn, d.w.z. Vlamingen blijven’. Dat is de juiste bedoeling van Vermeylens uitspraak geweest en helemaal niet wat vele tegenstanders van de Vlaamsgezinden er van gemaakt hebben: ophouden Vlamingen te zijn om Europeanen te kunnen worden.
Doch laten we nog even terugkomen op de lezing van Hippoliet Meert in ‘De Distel’. Op zijn lezing volgde - zoals gebruikelijk was in deze literaire kring - een gedachtenwisseling. Tijdens deze bespreking werd de gedachte vooropgesteld om een ‘Algemeen Nederlands Verbond’ over de gehele wereld op te richten, waar alle Nederlandstaligen zich thuis zouden kunnen voelen, waar zij hun Nederlanderschap zouden beleven, en waaruit moest voortvloeien een verhoogde, versterkte kracht voor de Nederlandse stam. Deze gedachte en dit begrip vinden we ook dikwijls terug in de werken van Lodewijk de Raet, die een van de aanwezigen was en een van de stichters van het A.N.V. werd.
U weet hoe het verder gegaan is: in 1896 werd, op het Nederlands Congres te Antwerpen, voorgezeten door Max Rooses, de oprichting van het A.N.V. onder luide toejuiching bekend gemaakt. Twee jaar later stelde op het Nederlands Congres te Dordrecht prof. dr. Kiewiet de Jonghe voor een ‘Groot-Nederlands Taalverbond’ op te richten. Toen hij vernam dat een Algemeen Nederlands Verbond inmiddels was tot stand gekomen, trok hij zijn voorstel in en verklaarde zich aan te sluiten bij de reeds bestaande vereniging. Om praktische en ook strategische redenen werd in 1898 dan beslist de jonge vereniging naar Dordrecht over te brengen. Er ontstonden vrij spoedig afdelingen in Nederland, in België (zelfs in Wallonië) en van de afdelingen in België was Hippoliet Meert de spil.
| |
Gangmaker voor L. de Raets ideeën
Hier dient dan een heel belangrijke ontwikkeling te worden vermeld. Meert was een man van actie, iemand die zich niet tevreden stelde met theoretische uiteenzettingen om het daarbij te laten. Hij was een strijdend Vlaamsgezinde en het was vanzelfsprekend dat hij het A.N.V. aan een actieve strijd wenste te zien deelnemen. Misschien heeft dat hoofdstuk van de geschiedenis, waarop niet altijd wordt gewezen, ook nu betekenis voor de toekomst van het A.N.V. Het deelnemen aan de strijd door het A.N.V. had tot gevolg dat de vereniging ook de gevolgen onderging van de wisselende omstandigheden in die strijd. Meert heeft zich volledig ingezet om het A.N.V. te doen bloeien en ook te doen dienen in het belang van de Nederlandse stam. Dat het A.N.V. weldra een van de meest actieve strijdende verenigingen werd in Vlaanderen, kwam zijn bekendheid en zijn bloei ten goede. Van 1904 tot 1907 steeg het ledental van 941 tot 1.500. Dat is het hoogtepunt. Van dat ogenblik af treedt een stilstand in en zelfs een lichte achteruitgang. Hippoliet Meert is steeds de onvermoeibare leider van de Groep België van het A.N.V. Waarom dan de stilstand ná 1907?
Om dit te verklaren moet men even de interne aangelegenheden in de Vlaamse strijd zelf in het oog houden. Er werd reeds op gewezen dat het A.N.V., met Hippoliet Meert vooraan, een belangrijk instrument was voor het propageren van de opvattingen van Lodewijk de Raet.
| |
| |
Er is in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging op zeker ogenblik een spannende episode geweest. Het ging om de ‘vervlaamsing’ van het hoger onderwijs, een vraag die vooral nijpend was gesteld sedert de jaren 1890. De Vlamingen onder elkaar waren het daarover in die jaren niet eens. Mac Leod had een voorstel uitgewerkt betreffende de vernederlandsing van de vier klassieke faculteiten van de Rijksuniversiteit te Gent - de rechten, wetenschappen, wijsbegeerte en letteren en geneeskunde. Hij had echter de technische wetenschappen er buiten gelaten, en daaruit ontstond het grote geschil met Lodewijk de Raet. Lodewijk de Raet eiste een volledige vernederlandsing van het hoger onderwijs, waarbij in de eerste plaats zou worden rekening gehouden met de economische groei van het land, met de welvaart die hij onafscheidbaar verbonden achtte met de verhoging van het beschavingspeil en met het verwerven van een groter gezag en invloed in de Staat. Lodewijk de Raet eiste dus met klem de vernederlandsing niet alleen van de vier klassieke faculteiten, maar ook van de technische instituten van de Rijksuniversiteit te Gent. Meert stond in die strijd dadelijk aan de zijde van De Raet. Dat was van groot belang omdat Meert niet alleen de leiding van het A.N.V. ‘Groep België’ in handen had maar ook betrokken was in het opstellen van het maandblad van het A.N.V. ‘Neerlandia’.
| |
Aandeel in de vernederlandsing hoger onderwijs in Vlaanderen
Enkele maanden nadat de strijd tussen de beide stelsels, tussen Mac Leod en Lodewijk de Raet, een hoogtepunt had bereikt, werd een speciaal ‘Neerlandia’-nummer uitgegeven gewijd aan Vlaanderen. In dat Vlaanderennummer van 1904 liet De Raet een bijdrage verschijnen over de economische toekomst van de Vlaamse provincies in België. Zijn artikel was bijna een soort manifest met de bedoeling de Vlaamse Beweging op nieuwe paden te brengen. Dit Vlaanderen-nummer van ‘Neerlandia’ was dus de eerste spreekbuis waarin De Raet duidelijk verklaarde wat hij op het oog had met die economische belangen. Nieuwe wegen, besloot hij, ook op technischeconomisch gebied! Inmiddels bleven de Vlaamse leiders verdeeld over de kwestie Gent.
In april 1907 werd dus door de ‘Groep België’ van het Algemeen Nederlands Verbond in de Raadzaal van het stadhuis te Antwerpen een vergadering belegd waar Lodewijk de Raet een uitvoerig pleidooi hield voor zijn denkbeelden. Als gevolg van deze bijeenkomst werd er overgegaan tot de oprichting van een nieuwe ‘Vlaamse hogeschoolcommissie’. De taak van deze commissie was niet alleen een definitieve beslissing te nemen over de knelpunten i.v.m. de omvang van de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Vlaanderen, maar tevens om een strijdplan uit te werken. Die commissie heeft van 1907 tot bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog in 1914 de leiding van de Vlaamse Beweging waargenomen. Zij bestond uit een vijftigtal leden en groepeerde al de leidende autoriteiten in de Vlaamse Beweging. Men kon het vergelijken, mutatis mutandis, met dat wat Lenin op dat ogenblik in zijn communistische partij in het leven had geroepen; een centraal comité dat alle touwtjes in handen had, dat niet alleen de stellingen moest uitwerken maar - volgens de opvattingen van De Raet en trouwens ook die van Meert - ook een strijdorgaan moest worden. Basse heeft de V.H.C. in zijn Geschiedenis van de Vlaamse Beweging de ‘grote staf’ genoemd. De voorzitter was Max Rooses. De Raet was de verslaggever. Meert was, met Rüdelsheim, de secretaris. De zetel van de organisatie was gevestigd te Gent, in de woning van Meert, Spiegelstraat 20. Meert werd de spil van de veelzijdige bedrijvigheid van het nieuwe strijdorgaan. De strijd om het Nederlandstalige onderwijs, opgevat naar De Raet, had zijn volle aandacht. Het A.N.V. bleef bestaan. Het volgde de stroming, maar was haar voornaamste werktuig niet meer. De hele bedrijvigheid van de Vlaamse Beweging was, onder de leiding van de V.H.C., gericht op de strijd voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Alle Vlaamse verenigingen waren, ook het A.N.V., bij die strijd betrokken.
Maar het A.N.V. had op het beslissende ogenblik zijn beste krachten geleverd aan de nieuwe leiding van de Vlaamse Beweging. Er mag bij deze academische zitting wel even aan herinnerd worden, dat de ondervoorzitter van deze ‘grote staf’ de vader was van de voorzitter van de bijeenkomst van vandaag, dr. P. Heuvelmans.
Het A.N.V. had, als vereniging, door die ontwikkeling vanaf 1907 misschien wel iets verloren. Maar langs de andere zijde had de Nederlandse stam er heel wat bij gewonnen: de Vlaamse Beweging was onder de invloed van de nieuwe opvattingen, namelijk de economische richting, sterker geworden en ten slotte was die grotere kracht van de Vlaamse Beweging ingeleid en voorbereid geworden door het A.N.V. Men vergete niet dat de Vlaamse Beweging op dat ogenblik ook invloed begon
| |
| |
te krijgen op de samenstelling van de kandiatenlijsten in sommige kiesarrondissementen, n.l. te Antwerpen. Noch het A.N.V., noch zijn eigenlijke vader kon enig verwijt treffen. Integendeel!
| |
Het A.N.V. tussen de twee wereldoorlogen
De meest dramatische ogenblikken echter voor het A.N.V. volgden dan ná de eerste wereldoorlog. Nieuwe politieke strevingen baanden zich een weg. Zij waren uitingen van een uitgesproken radicalisme of extremisme. Zij ijverden vaak in het wilde weg. Doorgaans waren zij tegen het bestaan van de Belgische eenheidsstaat gericht. De eisen golden achtereenvolgens of soms gelijktijdig, een ‘federaal statuut voor België’, dan weer een ‘Groot-Nederland’ of ook nog een ‘Groot-België’, waarbij Nederland dan eenvoudigweg zou opgenomen geweest zijn in een ‘Bourgondische staat’...
Hoe kon het A.N.V. in dié samenhang - tussen de beide wereldoorlogen - nog een rol spelen? Kon het nog enige reële betekenis hebben en invloed uitoefenen op de oriëntering van de Vlaamse Beweging? De toestanden die in Vlaams-België heersten op dat ogenblik waren geheel verschillend van die in Nederland, waar vrienden wel eens de vraag stelden: ‘Wat moeten wij met die temperamentvolle Vlamingen beginnen?’... Maar toch bleef het A.N.V. tussen de beide wereldoorlogen leven in Nederland en in Vlaanderen. De invloed was verminderd nochtans. Op zeker ogenblik heb ik zelf eens getwijfeld over de bestaanskansen van het A.N.V. Maar onze vroegere vereerde voorzitter, Willem Thelen, stelde mij gerust: ‘Het A.N.V. bestaat, het leeft voort, het moet nog een rol spelen’.
Deze wenk kan misschien als slotbeschouwing dienen, bij hetgeen het verleden ons heeft geleerd. De geschiedenis is belangwekkend op zichzelf, als studieobject. Zij behelst echter ook dikwijls lessen voor de toekomst. De les die wij aan het verleden van het A.N.V. kunnen ontlenen is precies deze: dat een organisatie, wanneer zij bestaat, niet altijd alleen in zichzelf, maar ook in de samenhang een reden van bestaan moet vinden, een bestaansreden die haar aanvuurt, in het leven houdt en die haar tot bedrijvigheid prikkelt. Het A.N.V. heeft in Vlaanderen een rol gespeeld, en op zeker ogenblik een belangrijke rol; daarna is het wat op de achtergrond geraakt omdat het, op zeker ogenblik, voor een nieuwe samenhang kwam te staan waarin het werk dat er te doen was en dat de algemene belangstelling trok, door een andere organisatie werd verricht, een andere organisatie die niet alleen de vroeger bestaande werkmogelijkheden, maar ook de vader zelf en de spil van haar vroegere bedrijvigheid voor zich opeiste.
Wij kunnen erover getroost worden door de overweging dat de slotsom neerkwam op een verhoogde kracht en verhoogde mogelijkheden voor de Nederlandse stam, wat ten langen laatste toch een reden tot blijdschap kon zijn voor het A.N.V., al onderging het, in Vlaanderen, een tijdelijke verduistering.
| |
Toekomst voor het A.N.V.?
Er is aan die overwegingen over het verleden nog iets toe te voegen dat rechtstreeks de toekomst van het A.N.V. aanbelangt.
Zo het waar is dat een organisatie tot bloei of tot verval komt, naargelang zij voor een al of niet gunstige samenloop van omstandigheden komt te staan, dan mogen wij, bij het nagaan van de huidige samenhang, ons met enig optimisme de vraag stellen of het A.N.V. in de komende jaren niet een taak en mogelijkheden te verwachten heeft, zoals het er nog nooit tevoren heeft gekend.
In het nieuwe, verenigde Europa, dat progressief, ondanks tijdelijke moeilijkheden, op een vaste economische basis wordt opgebouwd, moeten verhoudingen ontstaan die voor het A.N.V. een enige gelegenheid zullen bieden om met meer doeltreffendheid, meer slagvaardigheid en meer gezag dan voorheen, de taak te vervullen die zijn grondlegger, zeventig jaar geleden voor de geest zweefde. |
|