nen beschikken zoals de Alliance Française of de British Council.
Onze kleine gemeenschappen bezitten niet de politieke motieven, vereist om ooit dat staatsmanna te laten verhopen.
De ervaring leert ook dat een autofinanciering uitgesloten is, wanneer we hiermee bedoelen dat de leden in het buitenland de kosten dragen. We staan zo ver, dat wij belangstelling opnieuw moeten wekken vooraleer hun om inspanning te vragen.
2e mogelijkheid: een economisch gebonden culturele werking. Deze heeft wel kans van slagen.
- | zowel van onze kant, omdat we het economisch element kunnen laten tussenkomen om de lasten van het cultureel element te dragen; |
- | als van de kant van de uitwijkeling, die er materiële belangen in ziet; |
- | als van de kant van de landen waar de uitwijkeling verblijft, omdat deze landen wél vooroordelen kunnen hebben tegen louter culturele acties, die vaak het mom zijn van politieke infiltratie, maar niet tegen een culturele werking die economisch afficheert. |
De ervaring van onze beide gemeenschappen, zowel binnen als buiten de grenzen, wijst er op dat een uitsluitend culturele werking geen kans op slagen heeft, wél een economisch gebonden culturele werking.
Hiermee hebben we een antwoord op de vraag: hoé.
Om een antwoord te krijgen op de vraag: wié, gaan we opnieuw uit van de bestaande mogelijkheden, in het licht van de concrete toestanden en verhoudingen.
We blijven ook uitgaan van het axioma dat het wenselijk is dat Nederland en Vlaanderen alle initiatieven, in de mate van het mogelijke, gemeenschappelijk nemen.
1e mogelijkheid: Nederland en Vlaanderen nemen als één culturele entiteit gemeenschappelijk culturele initiatieven die economisch gebonden zijn.
De moeilijkheden, die hierbij opkomen, zijn praktisch onoverkomelijk. Nederland is wel een economische en politieke zelfstandige eenheid, doch Vlaanderen niet. Vlaanderen is cultureel onderscheiden van Wallonië, doch economisch en politiek ermee verbonden. De Waalse economist zal nooit de Vlaamse cultuur, als zodanig en uitsluitend dienen.
2e mogelijkheid: Nederland en Vlaanderen nemen als één culturele entiteit gemeenschappelijke culturele economisch gebonden initiatieven binnen de kleinste en dus meest directie internationale omschrijving waar zij elkaar kunnen ontmoeten: namelijk in Benelux-verband.
Onze aanwezigheid en onze werking in het buitenland zullen we nooit met groot resultaat kunnen affirmeren, indien we niet ter plaatse een materieel steunpunt hebben. Ik bedoel: contactcentra, die tevens uitstralingscentra zijn. Zoals de Alliance Française, het Goethe-Institut of de British Council hun centra of tehuizen hebben, over de wereld verspreid.
Zo moeten wij er toe kunnen komen onze Huizen of Centra te hebben. Niet een Belgisch Huis, niet een Nederlands Huis, niet een Vlaams Huis. Doch, - en hier is dan mijn concrete suggestie: een Benelux-Centrum. Een Benelux-Centrum, daar waar we de voornaamste nederzettingen hebben uit onze beide gemeenschappen. De rol van deze Centra zou economisch en tevens cultureel zijn. Een handelscentrum tevens een cultuurcentrum. Onze nationale produkten zouden er kunnen verkocht worden; kantoren van nationale instellingen kunnen er in ondergebracht worden; een restaurant met specifieke keuken en logies voor landgenoten op doorreis. Dit alles staat in voor de leefbaarheid van het Centrum, waaraan dan gekoppeld worden vergaderzalen voor de leden uit onze gemeenschappen, die aldaar verblijven, zalen voor tentoonstellingen, ontspanning, toneel, voordrachten, een bibliotheek met leeshoek.
In de Benelux-Centra kan ook plaats geboden worden aan de culturele initiatieven van personen uit Wallonië en Luxemburg.
De handelsgeest van de Nederlanders zal een waarborg zijn voor de zakelijke aanpak van het initiatief.
Er is geld beschikbaar voor gelijkaardige initiatieven in Nederland en in België. Er moet belangstelling te vinden zijn voor deze investeringen in het buitenland, wanneer kan bewezen worden dat zij renderen. En zij kunnen renderen wanneer zij degelijk bestudeerd worden, zoals de Chinese, de Japannese of Duitse handelshuizen in Nederland en in België winstgevend zijn.
De bezieling en de uitstraling van de Benelux-Centra zullen precies deze zijn die wij hun doorgeven.
De bijkomende voordelen van de Nederlands-Vlaamse buitenlandse initiatieven in Benelux-verband zijn bovendien legio. Een paar voorbeelden:
- het buitenland zal de Benelux-Centra aanvaarden, omdat het begrip Benelux modern is, niet gekoppeld aan een nationalistisch verleden, en dus ook niet politiek bevooroordeeld;
- we hoeven niet te wachten op het akkoord van onze partners in het Benelux-verband: Wallonië en Luxemburg; zij kunnen niet tegenwerken, hoogstens negeren, doch zeer vlug zal de economische magneet hen aantrekken;
- door aldus aan de top elkaar functioneel te ontmoeten, overbruggen we langzaam de kloof tussen Nederland en Vlaanderen, die zeer bewust door onze tegenstanders werd geslagen, en waarvan we de psychologische verwijdering nog in ons voelen en omdragen; en deze ontmoeting buiten de grenzen zal haar terugwerkende kracht hebben binnen de eigen grenzen;
- het zal een aansporing zijn voor de onderscheiden regeringen meer aandacht te besteden aan onze landgenoten die in het buitenland verblijven. Onze staten zijn immers nog zo ingesteld, dat de partijbelangen er functioneel zijn. De partijen zijn ideologisch gebonden, en voelen zich aangestoken bij elk privé-initiatief. Zij zullen dus de Benelux-Centra van dichtbij volgen en zich in concurrentie stellen. Dit is wenselijk en gezond. Wel-