geestelijk feit van dit leven in culturele gemeenschap niet deren.
In de geschiedenis vond deze gemeenschap eenmaal een feitelijke gestalte. Het voorgeslacht worstelde in ingewikkelde lotgevallen om een eigen nationaal bestaan, dat alleen in den Nederlandsen staat gevonden kon worden. Nadien bleek de staatkundige geschiedenis soms scheiding, soms een nieuwe binding op te leveren.
De culturele geschiedenis echter zette na de laatste staatkundige scheiding (1839) de lijn der nooit verbroken binding door, eerst aarzelend, langzamerhand meer bewust en steeds meer omvattend. De vervaging der grenzen, die zich in den jongsten tijd in Europa aftekent, kan aan de binding in de Nederlandse culturele ruimte slechts ten goede komen. Deze roept thans om een Hogen Raad der Nederlandse cultuur. Opent dit geen verschiet van nieuwen bloei?
Een stukje erfenis ligt ook nog in Europa langs de grenzen van ons taalgebied. Dit zowel in Noord-Frankrijk, waar de verfranste ‘homme du Nord’ opmerkelijke belangstelling heeft voor de verloren taal van zijn voorgeslacht, als in West-Duitsland, vanwaar een bepaald treffende ijver om onze taal te verbreiden aan den dag trad in de artikelen van de heren Combecher en Spiers in de nummers van februari en mei 1964 van ‘Neerlandia’.
Een bezielende taak en een omvangrijk programma op zich zelf om deze mogelijkheden en kansen met beide handen aan te grijpen (en ze niet af te doen met sceptische opmerkingen).
Een verdere erfenis vinden de Nederlanden op hun weg, n.l. hun aardrijkskundige ligging op een knooppunt van verkeersaderen, daar waar 3 grote Europese rivieren haar delta vormen. Lodewijk XIV moge gesmaald hebben dat wij slechts een aanslibsel bewoonden van Franse rivieren - dit aanslibsel is gebleken een puike situatie op te leveren om er de grootste haven ter wereld te bouwen. Dit knooppunt der economie echter wordt omringd door 3 grote Europese mogendheden, die geen van drieën te kort schoten in geldingsdrang - die elk op haar wijze afwisselend een wereld bedreigden of geestelijk verrijkten. - Aan ons de taak om op dit knooppunt zo te leven, dat wij het tot de hoogste technisch-economische ontwikkeling brengen, ten dienste van allen om ons heen, maar ook ten dienste en ten bate van onze cultuur, die in diepsten zin toch de adem van ons leven is. Groots is de opdracht om economisch op de hoogste mogelijkheden te mikken, zonder nochtans ooit bereid te zijn daarvoor onze cultuur - of nog sterker gezegd - onze persoonlijkheid te verkopen.
Een moeilijker te omschrijven erfenis is de geest, dien wij als Nederlanders in ons meedragen. Daar is door velen, ook door ons zelf, veel kwaads, maar gelukkig toch ook veel goeds over gezegd. Ik meen toch in elk geval te mogen beweren, dat ons volk getoond heeft steeds diep bewogen en geraakt te zijn geweest door de grote geestelijke stromingen die ons werelddeel heeft voortgebracht. Het heeft daarin intens zijn aandeel gehad, maar doorgaans zich verzet tegen onverdraagzaamheid en miskenning, laat staan onderdrukking van afwijkende meningen. De Nederlandse staat kent onder zijn burgers niet toevallig de talrijke afstammelingen van mensen, die hier bescherming of een schuilplaats zochten wegens de geestelijke onvrijheid elders. Een Engelse schrijver, Thorold Rogers, heeft eenmaal niet voor niets Holland ‘voor den waarachtigen vrijheidsman’ ‘het heilige land van modern Europa’ genoemd.
Zijn het wellicht onze geestelijke eigenschappen die bewerkten dat ons volk in vergelijking met andere Europese volken - en dit ondanks onze kleine leefruimte - nog steeds zo sterke groeikracht blijkt te bezitten? Is het ondanks alle pessimistische levensbeschouwingen die de ronde doen, een nog niet verdwenen levensmoed die ons drijft? In elk geval is ook onze bevolkingsgroei tot op heden een erfenis, die over heel het wereldrond in ruime mate Nederlanders doet uitzwermen, die in wezen iets meebrengen van dat geestelijk leven dat ons volk eigen is. Kansen bij de vleet over heel de wereld, die wij niet mogen vergeten of verwaarlozen. Men denke eens aan de vele duizenden emigranten die Europa verlieten. Juist alle kontakten, waartoe de mogelijkheid in deze was besloten, kunnen er weer machtig toe bijdragen ons volk het uitzicht op het geheel der wereld te doen behouden, dat ons in de beste dagen van onze geschiedenis steeds tot roem heeft gestrekt.
Tot dat uitzicht behoort uiteraard Zuid-Afrika, dat ik terloops al noemde. Een vaststaand punt van onze erfenis: het (Hollands-)Afrikaans wordt er gesproken door tenminste 2.000.000 mensen, die er de politiek leidende bevolkingsgroep vormen. De strijd der Afrikaners om een eigen bestaan tegen de Britse overheersing was een zo bezielend feit voor vorige Nederlandse generaties, dat velen over zee trokken om mee te vechten en later mee te bouwen aan een nieuwe toekomst. Het is uitermate tragisch dat in later jaren het beeld is vertroebeld door de wereldworsteling der rassen. Natuurlijk is het niet alleen ons recht, maar zelfs onze plicht als Nederlanders om, gelijk steeds, ook op dit punt te staan voor vrijheid en menselijke waardigheid - ook als er verschil van mening is met het ginds gevoerde beleid. Doch dit kan en mag niet gaan ten koste van het besef dat onze erfenis evenzeer eist solidair te zijn met den Hollandsen Afrikaner in zijn strijd om zijn bestaan, derhalve eist ook de waarde van zijn overtuiging te erkennen en te eerbiedigen.
Wij dienen het in het algemeen zo te zien, dat geen staatkundige machtsverhoudingen ons ontslaan kunnen van onze roeping te staan naast hen, die door de geschiedenis op onzen weg zijn gebracht. Dit geldt niet alleen Zuid-Afrika, welks geschiedenis in den aanvang zelfs door Nederlanders is gemaakt; het geldt ook de vrijheid van Ambon en Nieuw-Guinea. Indien wij willen opkomen voor recht en tegen tirannie, dan zullen wij ons woord moeten blijven spreken in de eerste plaats in die gevallen, waar wij door de geschiedenis bij betrokken zijn en waar wij dus doodeenvoudig een voor de hand liggenden plicht hebben te vervullen. Dit alles onverschillig of de heersende openbare mening in de buitenwereld ons spreken aangenaam vindt of niet.
Ik nam mijn uitgangspunt in den Nederlandsen staat. Maar dan toch alleen omdat men het gemakkelijkst spreekt vanuit het meest bekende - en omdat het voor het leven van de Nederlandse cultuur van centraal belang is dat zij ergens een staatkundigen vorm in het leven riep. Maar de taak die voor ons ligt, is geenszins beperkt tot de burgers van dien staat. Zij is de gemeenschappelijke opdracht van allen die delen in de Nederlandse erfenis. Het is nog steeds een opdracht van wereldwijde strekking, die ook de thans opgroeiende generatie moge bezielen.
In vorige nummers van ‘Neerlandia’ heeft de heer Kits Nieuwenkamp ons een en ander verteld over de wijze waarop de grote volken om ons heen zich in de ‘British Council’, in de ‘Alliance française’ en het ‘Goethe Institut’ inspannen om de in de wereld aanwezige belangstelling voor hun cultuur te bevredigen en om deze te bevorderen. Hier is nu eens echt een reden voor ons Nederlanders tot navolging van het buitenland...! Hebben wij soms niet nodig te doen wat zij met zoveel inspanning verrichten?
Er wordt tegenwoordig nogal wat gedaan aan verspreiding van kennis over Nederland in den vreemde, ook op cultureel gebied. Maar het is daarbij niet gebruikelijk de volle uitgebreidheid van onze culturele ruimte, met inbegrip dus van de Vlaamse gewesten en van Zuid-Afrika als uitgangspunt te nemen. Dit is verwaarlozing van de ons door het voorgeslacht nagelaten erfenis en een nodeloze beknotting van onze mogelijkheden. Overigens is dit natuurlijk maar een enkel punt, bij wijze van voorbeeld. Het arbeidsveld is van nog niet te overziene uitgestrektheid.
Ik heb in den aanvang gesproken over geestdrift voor de Nederlandse zaak. Zoudt U menen dat dit spreken ontsproot