Neerlandia. Jaargang 68
(1964)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |||||||||
Tweede Colloquium
| |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
ters van Onderwijs van Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen aangaande de wenselijkheid van de invoering van Nederlands onderwijs aan de middelbare scholen in het langgestrekte aan Nederland en Vlaanderen grenzende gebied van de Bondsrepubliek Duitsland, welk rekest door een twaalftal Nederlandse en Belgische culturele organisaties en door 16 hoogleraren in de neerlandistiek aan Belgische en Nederlandse universiteiten werd ondersteund, en ten slotte de voorbereiding van een tweede Colloquium. | |||||||||
TentoonstellingOnmiddellijk na de officiële opening had er een tweede opening plaats en wel die van de tentoonstelling ‘Neerlandica extra Muros’. Deze bestond uit een drietal inzendingen nl. 1e. de eerste serie van de bovengenoemde ‘Reizende Tentoonstelling’, die, samengesteld in nauw contact met het Letterkundig Museum en Documentatie-centrum te 's-Gravenhage en het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven te Antwerpen, een zestigtal prachtige foto's in groot en kleiner formaat van de dichters van ‘Tachtig’ in Holland en van ‘Van Nu en Straks’ in Vlaanderen, van hun handschriften, eerste uitgaven enz. liet zien. Drs. G. Borgers, Conservator van eerstgenoemd instituut, vertelde hierbij het een en ander over de totstandkoming van deze eerste serie, die door verscheidene andere zal worden gevolgd. De bedoeling is, dat de docenten Nederlands in den vreemde, naar mate dit in hun onderwijsprogram past, zulke pakketten in bruikleen kunnen bestellen en er, aangevuld met materiaal uit hun eigen instituutsbibliotheek, een tentoonstelling uit kunnen opbouwen. 2e. De eveneens reeds genoemde ‘Centrale Verzameling’, die bezig is tot een werkelijk unieke collectie uit te groeien en hier voor het eerst in deze besloten kring getoond werd. 3e. Een hoeveelheid leermateriaal, waaronder prachtige kunsthistorische, letterkundige en filologische uitgaven, ingezonden door de Ministeries van Nationale Opvoeding en Cultuur en van Buitenlandse Zaken, t.d. specimina van de boekwerken, die de Directie voor Culturele betrekkingen regelmatig aan onze docenten en andere instanties in het buitenland ten geschenke zendt. Ook enkele uitgevers hadden een aantal van hun uitgaven ter beschikking gesteld.
In de genoemde vier werkvergaderingen werden achtereenvolgens de volgende onderwerpen ter discussie gesteld:
Opening van het Colloquium van Hoogleraren en lectoren Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten te Brussel in het Paleis voor Kongressen op woensdag 9 september 1964.
V ln.r. Dr. M. Grypdonck, afgevaardigde van Z.Exc. Minister R.A. van Elslande; Prof. Dr. W. Thys, voorzitter van de Werkcommissie; Prof. mr H Fayat, Minister-adj. van Buitenlandse Zaken, D.J.F. de Man, afgevaardigde van de Ambassadeur van Nederland, Drs B.J.E.M. de Hoog, Chef van de Afd. Internat. cult betrekkingen Min. O.K. en W.; Drs. F.P. Thomassen, adj.-directeur van NUFFIC.
Tentoonstelling ‘Neerlandica extra Muros’, na de opening op 9 september 1964.
Op de voorgrond vl.n.r.: Drs. B.J.E.M. de Hoog, Chef v.d. Afdeling Internationale Culturele Betrekkingen van het Ministerie van O.K. en W.; Dr. M. Grypdonck, afgevaardigde van Z.Exc. Minister R.A. van Elslande; Mej. Dr. A. Hübner, lector in het Nederlands aan de Universiteit te Hamburg; Dr. J.M. Jalink, Secretaris van de Werkcommissie, oud-lector in het Nederlands te Bonn. | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
banen te leiden. Aan het slot vonden ze hun neerslag in een tiental resoluties, die men hieronder vindt afgedrukt. | |||||||||
ReferatenVoorts werden in elke werkvergadering twee referaten van ca. 20 minuten gehouden, die meestal wel met de bedoeling van het Colloquium in het algemeen, doch niet noodzakelijk met het discussiethema dat aan de orde was verband hielden. Zonder aan het belang van de andere voordrachten te kort te willen doen, moet ik hier in het bijzonder melding maken van Prof. Dr. Th. Weevers' (Universiteit te Londen) beschouwingen over ‘Problemen die zich voordoen bij het behandelen van Nederlandse poëzie’, Prof. M. Shibusawa's (Universiteit te Tokio) lezing over ‘Het Nederlands onderwijs in Japan’, Dr. J. Smits (Universiteit te Melbourne) rede over ‘De betekenis van het vak Nederlands temidden der andere universitaire talenvakken’ en Prof. Dr. R.K.J.E. Antonissens (Universiteit te Grahamstown) ‘Vergelijkende beschouwingen over de spellingsystemen van het Nederlands en het Afrikaans, n.a.v. de nieuwe uitgave van de Woordenlijs en spelreëls der Suid-Afrikaanse Akademie’. Men zal de teksten der referaten in extenso en een samenvatting der discussies in het binnenkort uit te geven verslag van het Colloquium kunnen nalezen. De slotzitting, die evenals de opening, weer door verschillende autoriteiten en genodigden en ook door de dames der docenten werd bijgewoond en derhalve in een zaal van grote afmetingen moest worden gehouden, vertoonde een zwaarder belast programma dan deze laatste. Na een samenvatting van de resultaten van het Colloquium door de voorzitter der Werkcommissie volgden toespraken door Mr. H.J. Schölvinck, secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, als vertegenwoordiger van de Nederlandse Minister van Onderwijs, en door Dr. Grijpdonck als plaatsvervanger van de Minister van Nationale Opvoeding en Cultuur, die beide de intense en warme belangstelling tot uiting brachten, waarmee de beide regeringen het werk van de buitenlandse docenten in de neerlandistiek volgen. Hierna volgde voor de pauze een voordracht van Prof. Dr. K. Heeroma (Directeur van het Nedersaksisch Instituut van de Universiteit te Groningen) over ‘Het tekort van de neerlandistiek’, die zozeer de problematiek van het universitair Nederlands onderwijs in den vreemde in de kern raakte, dat ik er hier een paar woorden van wil zeggen. Wees Prof. Heeroma in zijn bekend geworden rede tijdens de cultuurdagen te Bentheim vier jaar geleden op een duidelijk tekort in de Duitse germanistiek nl. de verwaarlozing van de wetenschappelijke bestudering van het Nederlands - welk betoog hij zelf sinds de oprichting van drie ordinariaten in de neerlandistiek aan Duitse universiteiten nu als verouderd beschouwt - thans wees hij een tekort aan in de neerlandistiek, die hij ervan beschuldigde de mogelijkheden van internationale contacten met de scandinavistiek, anglistiek en Duitse germanistiek, die sinds lang bestaan, te hebben verwaarloosd door in haar dialectologie, taalbeschrijving en literatuurgeschiedenis de aanrakingspunten met deze germanistische wetenschappen niet te hebben benut. Ik kan hier op dit grootscheepse, van wijde blik getuigende betoog niet nader ingaan, doch zou ieder, die zich voor de belangen van de neerlandistiek, niet slechts als wetenschap van binnen de enge landsgrenzen, doch als een van internationale orde - en daarmee als reëel verkoopbaar exportartikel - interesseert, willen aanraden deze rede in het binnenkort te publiceren colloquiumverslag te bestuderen. Nog slechts dit: Prof. Heeroma spreekt aan het einde van zijn rede de wens uit, dat er op het door hem gesignaleerde tekort een antwoord moge worden gegeven, dat zijn betoog binnen enkele jaren volkomen zal doen verouderen. Welnu, zou dit antwoord niet in de eerste plaats te verwachten zijn van de zijde der drie nieuwe leerstoelen in Nordrhein-Westfalen en met name - onder de bezielende leiding van de daar benoemde hoogleraar - van het met niet zo geringe middelen opgezette of op te zetten Nederlands instituut te Keulen? Welk middel zou trouwens geschikter zijn dan dit om de neerlandistiek in de internationale germanistische wereld het gezag te verschaffen, waarop zij - dan zeker - recht heeft? Na de pauze spraken Prof. Dr. E.H. Kossmann, opvolger van Prof. P. Geyl en Prof. G.J. Renier op de leerstoel voor Nederlandse geschiedenis en instellingen aan de Universiteit te Londen, en Prof. Dr. P. Brachin van de Sorbonne, respectievelijk over ‘De studie van het Noord-Nederlands nationalisme’ en ‘J.A. Alberdingk Thijm als literatuurhistoricus’, waarna de voorzitter het Colloquium sloot met een dankwoord aan allen die tot het welslagen ervan hadden meegewerkt.
Wat de boven reeds aangeduide bijzondere recepties en manifestaties betreft, moet hier vooral gewezen worden op de ontvangst op het stadhuis op de eerste colloquiumdag, op receptie en diner door de Goeverneur en de Bestendige Deputatie van de Provincie Brabant in het Instituut Emile Gryson te Anderlecht op de laatste avond aangeboden, doch niet minder op de zeer welkome ontmoeting met Vlaamse letterkundigen in het ‘Rood Klooster’ in het Zoniënwoud op de heerlijke zomeravond van donderdag 10 september, die, getuige de tot diep in de avond voortdurende geanimeerde gesprekken, door beide kampen van taal- en literatuurbeoefenaars zeer op prijs werd gesteld. Een genot van hoge orde vormde voor dit gezelschap van vakspecialisten eveneens een bezoek aan de kostbare Van Hulthem-tentoonstelling in de handschriftenafdeling van de Koninklijke Bibliotheek in de namiddag van diezelfde dag. Al met al een druk bezet programma, waarop de door de Kultuurraad voor Vlaanderen en de Provinciale Besturen aangeboden en gefinancierde excursie van de beide volgende dagen, 12 en 13 september, een welkome ontspanning vormden. | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
Resoluties.Hier volgen thans de op de laatste werkvergadering aangenomen resoluties:
Het 2e Colloquium van Hoogleraren en Lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten, van 9 tot 11 september 1964 te Brussel bijeen, gevoelt de behoefte aan een duidelijk, zo mogelijk gemeenschappelijk beleid van de Belgische en de Nederlandse regeringen ten aanzien van het onderwijs in de neerlandistiek in het buitenland en beveelt de instelling aan van een centrale commissie van deskundigen die beide regeringen op dit punt van advies kan dienen.
De docenten neerlandistiek in het buitenland, overtuigd als zij zijn van het belang der verbreiding van de nederlandse cultuur, zijn vanzelfsprekend bereid naar vermogen mede te werken aan de versterking en uitbreiding van het onderwijs in de neerlandistiek in het buitenland. Dit laatste kan onder meer bereikt worden door op ruime schaal lectoraten met het buitenland uit te wisselen.
Sterker nog dan zijn binnenlandse collega's, ondervindt de buitenlandse neerlandist de nadelen van het ontbreken van een bibliografisch apparaat op het gebied van zijn vak. Het Colloquium spreekt de wens uit dat op korte termijn met de opbouw hiervan een begin wordt gemaakt. De buitenlandse neerlandisten zijn gaarne bereid hieraan actief mede te werken.
De docenten neerlandistiek in het buitenland gevoelen de behoefte aan een centraal contact-orgaan, dat bemiddeling kan verlenen bij het aanschaffen van antiquarische studiewerken.
Het Colloquium juicht de bijeenkomsten van docenten per taalgebied, zoals die tot dusver in verschillende landen zijn gehouden, toe en acht het wenselijk dat soortgelijke bijeenkomsten ook in andere landen worden aangemoedigd.
Bij de besprekingen van het Colloquium is sterk de wenselijkheid naar voren gekomen, dat bij wijziging der pensioenwetten rekening zal worden gehouden met de bijzondere positie van de docenten neerlandistiek in het buitenland.
Het Colloquium acht het van belang dat er, naast de bestaande zomercursussen, een nederlandstalige cursus in Nederlandse taal en cultuur wordt gehouden, beurtelings in België en in Nederland, liefst in de maand augustus.
Het Colloquium is van mening dat, gezien de nauwe verwantschap tussen het Nederlands en het Afrikaans, de Nederlands-Belgische en Zuidafrikaanse spellingcommissies voortaan in onderlinge verstandhouding behoren te werken en dat deze spellingcommissies behoren te zorgen voor de grootst mogelijke uniformiteit tussen de spellingsystemen van het Nederlands en het Afrikaans.
Het Colloquium spreekt zijn bijzondere dank uit aan de Belgische en Nederlandse regeringen voor de steun die het Tweede Colloquium heeft mogelijk gemaakt.
Het Colloquium spreekt zijn dank uit voor de door de Werkcommissie verrichte arbeid en draagt de commissie op haar werkzaamheden, waaronder de voorbereiding van een volgend colloquium, voort te zetten, rekening houdend met hetgeen op de huidige bijeenkomst is besproken en machtigt de commissie zelf daarvoor de nodige organisatorische maatregelen te treffen. | |||||||||
ExcursieDe ‘uitstap’ voerde ons gezelschap onder leiding van Mr. J. Fleerackers en Drs. J. Smeesters van de Kultuurraad voor Vlaanderen, per autobus via Leuven, St. Truiden en Hasselt naar het Openluchtmuseum te Bokrijk, ein ‘gefundenes Fressen’ vooral voor de folkloristen onder ons, en dat met intense belangstelling werd bekeken. Zelfs werd op de schepenbank en in de nabijheid van de schandpaal op het driehoekig met gras begroeide dorpsplein onder oude eiken een terechtzitting in oud-Germaanse of oud-Nederlandse stijl onder leiding van de conservator-baljuw Dr. Wijns bijgewoond.
's Middags werd naar Antwerpen verder gereden, waar onder leiding van de HH. Schmook, oud-conservator, en Dr. E. Willekens, conservator, vooral aan het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven aandacht werd besteed.
De volgende dag (zondag) te Gent werden wij door de goede zorgen van de K.R.V. weer aan een andere ter plaatse deskundige gids, ditmaal Prof. em. Dr. de Keyser, toevertrouwd, onder wiens leiding wij de St. Baafs Kathedraal en het Belfort bezichtigden en een leerzame wandeling door de stad maakten.
Te Brugge, waar het gezelschap in de namiddag het eind van zijn tocht bereikte, hadden wij geen hulp van buitenaf meer nodig, daar collega Lic. J.L. de Meester (Universiteit Freiburg i. Br.), een geboren Bruggeling, in staat was ons langs Minne- en Galgewater, het Stadhuis met de Heilig Bloedkapel, Begijnhof, Memling- en Gruuthuse-Meseum, St. Janshospitaal en O.L. Vrouwkerk te leiden, al werd ontstaan en inhoud van het Guido Gezelle-Museum ons nog weer door een aparte deskundige uitgelegd.
Tussen al de bezichtigingen en bezoeken van deze excursie waren recepties, lunches en diners ingelast, die het gezelschap door de Provinciale Besturen van Limburg, Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen werden aangeboden. En al namen deze zeer rijke onthalen soms wat veel van de toegemeten tijd in beslag, toch kan het voor onze buitenlandse docenten van dichterbij en veraf niet anders dan hartverwarmend geweest zijn zo in letterlijke zin aan den lijve te ondervinden, met welk een gulheid niet slechts de landelijke overheid te Brussel, doch ook de gewestelijke besturen van het Vlaamse land de gelegenheid van dit Colloquium aangrepen om van hun hartelijk medeleven met de verspreiding van de Nederlandse cultuur in de wereld en hun sympathie voor hen, die dit werk met toewijding jaar in jaar uit volbrengen, blijk te geven. |
|