ondoenlijk zich goed te oriënteren bij het ontbreken van een algemeen referatentijdschrift.
Het veelszins voortreffelijke blad Delta geeft wel inlichtingen over literatuur, maar zolang er aan de werkelijk dringende behoefte aan een Nederlands algemeen referatentijdschrift, zoals het Franse ‘Bulletin critique du Livre français’ of het door The British Council uitgegeven ‘British Booknews’, niet voldaan is, zou Delta wellicht wat meer systematisch, in een aparte rubriek, inlichtingen kunnen geven over belangrijke recente publikaties in Nederland en Vlaanderen.
Bezwaarlijk voor het onderwijs is het feitelijk ontbreken van beknopte, eenvoudige bloemlezingen van Nederlandse literatuur, die ingesteld zijn op buitenlanders.
W. Shetter heeft vorig jaar met een uitgave van modern proza een goed begin gemaakt. Enkele andere werken zijn voor beginnelingen eigenlijk te moeilijk.
Er zijn te weinig grammofoonplaten van gesproken Nederlands. Voor zijn nieuwe lesmethode verzamelt prof. Lagerwey met zijn bandrecorder zelf materiaal, hij krijgt van diverse instellingen en personen zeer goede medewerking, maar ook hier is het - nogmaals, voor ons vrij beschamende - euvel, dat hij het allemaal zelf moet doen en zelf moet uitvissen, waar hij voor bepaalde zaken terecht kan. Hij ondervindt veel bijstand van de werkcommissie voor hoogleraren en lectoren Nederlands in het buitenland, Nuffic (Netherlands University Foundation For International Coöperation), van de Wereldomroep, sedert kort van de Kultuurraad voor Vlaanderen, en van een aantal personen, maar er is geen centrale instelling waarbij docenten in het buitenland voor hun problemen en met hun vragen a.h.w. automatisch terecht kunnen komen. Om enkele praktische voorbeelden te noemen: er zou eenmaal per maand een geluidsband gemaakt moeten worden van actuele zaken over Nederland, welke buitenlanders, die Nederlands studeren, kunnen interesseren en waardoor ze in hun studie geholpen worden. Wie kan dit doen? De Netherlands Information Service te New York doet goed werk, maar dit is niet afgestemd, kan ook niet afgestemd zijn, op de behoeften van hen, die Nederlands studeren. Er zijn prachtige Nederlandse documentaires, maar het is moeilijk om ze voor onderwijsdoeleinden te pakken te krijgen. Geluidsbanden worden voor de V.S. gemaakt in 't Engels, voor algemene informatie over Nederland, maar voor 't onderwijs van het Nederlands is er behoefte aan Nederlandstalige geluidsbanden, van lezingen, klankbeelden, van literaire bloemlezingen, korte verhalen. Deze zouden centraal aangemaakt moeten worden en aan de docenten Nederlands in het buitenland rondgestuurd, b.v. een gedichtenbundel van 40 à 50 gedichten mét een grammofoonplaat. Wat er aan literaire grammofoonplaten bestaat, is bestemd voor Nederlandse consumptie. Voor het
onderwijs van het Frans en het Duits in het buitenland bestaan er hele lijsten van dergelijke platen.
Hetzelfde geldt voor de boekenvoorziening. Sedert kort kunnen docenten Nederlands van het departement van O.K. en W. een aanvullend krediet van f 250, - per jaar krijgen, het Belgische ministerie en de Kon. Vlaamse Academie doen wat, maar dit alles is nog maar een heel bescheiden begin, zeker als men het vergelijkt met de omvangrijke boekenzendingen, die docenten Duits en Frans in Amerika krijgen. En daarbij moet men voor ogen houden, dat universiteitsbibliotheken in Amerika eerder geneigd zullen zijn behoorlijke collecties van Duitse en Franse boeken aan te leggen dan Nederlandse collecties. Docenten Nederlands hebben dus in feite méér steun van buitenaf nodig dan hun collega's voor Frans, Duits (en elders Engels). Het omgekeerde is thans nog het geval.
Het voorgaande geeft de indruk, dat prof. Lagerwey een klaaglitanie liet horen. Niets is minder waar; hij is vol lof over de hulp, die hij allerwege in Nederland en Vlaanderen bij zijn werk ontvangt. Maar duidelijk blijkt, dat er een centrale dienst ontbreekt, die in de behoeften van de docenten Nederlands in het buitenland kan voorzien, die doet voor het Nederlands wat een British Council, een Goethe Institut, een Alliance Française doen voor de Engelse, Duitse en Franse cultuur.
Bovengenoemde voorbeelden uit de praktijk mogen de vraag ondersteunen die de heer Kits Nieuwenkamp aan het einde van zijn beschouwingen in de twee vorige afleveringen van Neerlandia stelde: Wanneer een algemeen Nederlands equivalent, een Raad voor de Nederlandse cultuur, van de Alliance Française, de British Council en het Goethe Institut?
W