Neerlandia. Jaargang 68
(1964)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Industrieel Overijssel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tonnen gouds) aan gewone calicots vervaardigd. Daarmee werd f 300.000, - aan weefloon verdiend. Rekent men nog de andere takken van nijverheid welke mede door haar werden gefinancierd dan blijkt de grote betekenis van de handelmaatschappij voor de Overijsselse welvaart. Over de weg langs Nijverdal passeerden in 1839 28.000 vrachtwagens. De schipperij op de Vecht floreerde evenzeer. Op initiatief van en ten behoeve van de twentse fabrikanten bevorderde Van Rechteren een directe verbinding Zwolle-Hull welke met 7 schepen werd onderhouden. In 1835 noteerde Van Rechteren dat in 1834 katoenweverijen waren gesticht in Kampen, Ambt Almelo, Borne, Den Ham, Holten, Markelo, Ootmarsum, Raalte, Vriezenveen en Stad Vollenhove. Aan Ainsworth wordt door de Koning octrooi verleend op de uitvinding van weverspoelen met twee draden. Bruins te Hengelo verwerft een octrooi op een verbeterde twijnmachine en een nieuwe weefmachine. De gebroeders Bruins hadden voorts de enige damastfabriek in dit gewest. ‘De rietmakerijen voor de weefgetouwen’, lees ik in het jaarverslag van de gouverneur, ‘zijn zeer bloeyende, intussen worden de stalen rieten meer algemeen’. Proeft men bij dit alles dat de fabrikanten in hun particulier initiatief toch niet alleen werden gelaten en dat de gewestelijke overheid attent was op hun belangen en deze diende; anders was dat ten aanzien van de belangen van gewone burgers. Als in 1840 in Vriezenveen 30 huizen en 12 schuren in de as worden gelegd en 45 gezinnen dakloos zijn geworden, tekent Van Rechteren aan dat 250 mensen liefderijk zijn opgenomen door vrienden en geburen ‘hetgeen doet verwachten dat die ramp geene verarming zal achterlaten’. Waarmee dan de zaak is afgedaan! De economische bloei, in het decennium 1830-1840 nogal spectaculair, is nadien veel minder groots. De sociale en culturele vooruitgang wordt dan ook danig geremd. Als de steenfabrikantenzoon, dr. Ariens, als jong kapelaan in oktober 1886 Enschede binnenstapt, ontmoet hij er ‘een sjovele stoet op klompen en met een blikken koffiekan. Daartussen schoven bleekneusjes van kinderen, die de slaap in hun ogen hadden en het grootste deel van het jaar in het donker liepen, als schimmen mee. Een werkweek van 66, kort te voren nog van 80 uur, leefden mannen en vrouwen binnen een ruimte, die, om het garen vochtig te houden, de hele dag met hete stoom volgeblazen werd. Het licht was slecht, de lucht nog slechter. Het gewone middagmaal bestond volgens de gangbare termen uit een schaal aardappelen met een bui regen, waardoor maagkwalen bij zo'n ondervoeding even gewoon waren als longtering bij het geregeld inademen van oliestank en vezelpluizen. Het gezinsloon was beneden de tien gulden, terwijl er geen verzekering voor ziekte of ouderdom voor ongeluk of werkloosheid, veiligheidswet en geen arbeidsinspectie bestond... De dode stof verliet de fabrikant in veredelde vorm, maar de mensen werden verminkt en bedorven’.Ga naar voetnoot*) Deze inleiding is om twee redenen wat uitvoerig geworden. In de eerste plaats is de oudste historie van de twentse nijverheid de geschiedenis van een samenleving.Ga naar voetnoot**) Boeiend en schrijnend. In de tweede plaats is het goed voor ogen te houden dat ook de overheid destijds een werkzaam aandeel had in de handreikingen aan de twentse industriëlen. Met name de 10 jaren van Van Rechteren tonen dat het samenspel van overheid en bedrijfsleven niet alleen kenmerkend is voor de tweede helft van de 20 eeuw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het heden.Een sprong van een eeuw is een hele stap. Toch moeten wij deze maken om in het bestek van deze bijdrage, zij het summier en slechts enkele saillante punten rakende, rond te komen. Bij de beroepstelling in 1930 kwam Overijssel met 48.6% van de totale beroepsbevolking werkend in de nijverheid als het sterkst geïndustrialiseerde nederlandse gewest naar voren. Ook bij de beroepstelling van 1947 behoorde Overijssel met 41.2% tot de hooggenoteerde provincies, hoewel het percentage van Noord-Brabant en Limburg toen iets hoger lag. Kort daarna - in 1947 had de textiel met gebrek aan grondstoffen te kampen - bereikte Overijssel weer de eerste plaats. Het fluctueert daarna. In 1957 staan Limburg en Noord-Brabant resp. op de 2e en 3e plaats. In 1958 snoept Limburg de primeur af. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brengen wij de Overijsselse cijfers in een staatje onder dan leveren zij het volgende beeldGa naar voetnoot*)
Naast de absolute ontwikkeling is ook een regionale verschuiving gaande: Industriële ontwikkeling in de verschillende streken van Overijssel.
Vergelijkt men de promillages in □, dan blijkt een stille teruggang van Twente en een zekere groei van overig Overijssel. Voltrok zich de ontwikkeling medio 1840 nagenoeg geheel buiten enige stuwing of richtinggeving van overheidswege; anders is dit in de 2e helft van deze eeuw.
De greep van de overheid op het maatschappelijk leven liet ook het bedrijfsleven niet onberoerd. De structuurwijziging van de samenleving riep dit proces op. Zo werd het werkgelegenheidsbeleid programmapunt van de elkaar opvolgende regeringen. De uitbreiding van de taak van de overheid werd weliswaar bevorderd door de behoefte tot ingrijpen om de klappen in de oorlog opgedaan te boven te komen; zij was tevens het gevolg van een andere opvatting van de taak zelve. Werkgelegenheidsbeleid en industrialisatiebeleid zijn in dit land nauw verwant. De centrale regering treedt sterk naar voren met een nationaal industriebeleid; in successie nu al met de achtste industrialisatienota. Vóór de achtste industrialisatienota viel de aandacht op de zgn. probleemgebieden en ontwikkelingskernen. In deze gebieden openbaarde (openbaart) zich een chronisch tekort aan werkgelegenheid welke o.a. een vertrekoverschot oplevert. Door het verlenen van faciliteiten bij industrievestiging of -uitbreiding wordt gepoogd de welvaart te verhogen en het vertrek-overschot te verminderen. Een begeleidende politiek t.b.v. het sociaal en cultureel patroon omgeeft dit regeringsbeleid waarin ook de provincies en de gemeenten participeren. Ongetwijfeld heeft bij de centrale regering tevens voorgezeten de zuigkracht van het westen des lands te verminderen. Toch is zij hierbij meer pianissimo dan fortissimo tewerkgegaan. In overleg met gedeputeerde staten werden, voor wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overijssel betreft, Noordoost- en Noordwest-Overijssel als probleemgebieden aangewezen. Als te stimuleren kernen kregen Zwolle (primaire kern), Hardenberg en Kampen (secundaire kernen) een rol toegewezen. Verwierf Noordoost-Overijssel in het natuurlijke zwaartepunt van dat gebied, Hardenberg, een kern, voor Noordwest-Overijssel is zulks t.a.v. Steenwijk nimmer gelukt. Gesteld werd dat Noordwest-Overijssel het ten leven wekkend ‘stralingseffect’ van Meppel, Wolvega en Lemmer zou ervaren. Men raadplege bijgevoegde grafiek om te zien hoe groot de actieradius van die drie krachtcentrales is geweest! Het provinciaal bestuur heeft overigens de zuinigheid, welke de regering heeft betracht t.a.v. het historisch sterk op industriële bedrijvigheid gerichte Overijssel, nimmer kunnen rijmen met de kwistige hand die kernen over de drie noordelijke gewesten strooide. Liefst 28! En het resultaat? De grafiek is voor iedereen glashelder. Men zie wat er in het carré tussen Dokkum - Meppel - Klazinaveen en Termuntenzijl is tot standgebracht. Emmen is de grote uitschieter. De regering schijnt op haar schreden terug te keren. De staatssecretaris voor economische zaken reist nu de 8 gewesten af om aan te zeggen dat paal en perk zal worden gesteld. Het kruit zal nu worden gereserveerd voor een aantal spreidingsgebieden. Men vraagt zich echter af waarom in het nieuwe met de 8e nota geïntroduceerd spreidingsbeleid nog weer wordt vastgehouden aan het sterke territoriale denken. Wij bedoelen dat wellicht effectiever zou kunnen zijn gewerkt wanneer de regering in stede van aanwijzing, in successie van ontwikkelingsgebieden, de bij dit beleid behorende hulpmaatregelen (premie-prijsreductie regelingen, extra industriewoningtoewijzingen) minder territoriaal gebonden en meer naar de fluctuerende behoeften had doen hanteren. Herhaaldelijk is bepleit de hulpstukken niet automatisch, omdat het gebied nu eenmaal is aangewezen, toe te passen, maar nu eens hier, dan eens daar, naar gelang van de behoefte, een en ander op advies van de provinciale besturen. Zulk een werkelijke decentralisatie van beleid was echter niet verenigbaar met de inzichten van de regeringen welke de één voor de ander na de decentralisatie van beleid heetten te willen bevorderen. Nu gaan wij de periode van het spreidingsbeleid in. Niemand weet precies hoe dat zal uitpakken. Zoveel is zeker dat het weer sterk territoriaal is ingericht en onvoldoende ruimte zal laten voor een niet territoriaal gebonden schijnwerpersbeleid waarbij op een gegeven moment kan worden losgelaten wat moet consolideren en waarbij in het focus van de aandacht kan komen wat aandacht verdient. De 8e industrialisatienota betekent in zoverre een cesuur in het beleid dat wat geen vatbaarheid toonde zal worden losgelaten dat het aantal kernen vermoedelijk tot de helft zal worden teruggebracht en dat wellicht andere gebieden, spreidingsgebieden, naar voren kunnen komen. Wij zouden zover willen gaan de gedachte aan te voren gefixeerde gebieden los te laten terwille van de dynamiek. De begrippen spreidingsbeleid en regionale centralisatie van de industrie waren intussen bij het provinciaal bestuur van Overijssel reeds gemeengoed sinds het industrievestigingsrapport van 1948/1949, d.w.z. lang vóór het rijk zover was. Met een gezonde spreiding door centralisatie zou niet alleen werkgelegenheid voor de eigen bevolking worden verschaft, doch zou bovendien een bijdrage kunnen worden geleverd tot spreiding van de industrie over ons land. Met behoud van deze grondgedachte van 1948 heeft het provinciaal bestuur van Overijssel de industrievestigingsnota van de jaren '48/'49 nog eens doen toetsen aan de gegroeide situatie. In de bekende studie ‘Plaats en Taak van Overijssel’ is de visie anno 1961 nader geformuleerd. Opnieuw werd gesteld dat de potenties van de steden Zwolle, Deventer, Almelo, Hengelo, Enschede zodanig zijn, dat deze kernen van de eerste orde kunnen uitgroeien tot zodanige centra welke een aandeel kunnen hebben in een spreiding mits serieuze regeringsmaatregelen ter vermindering van de druk op het westen zullen worden genomen. De kernen Kampen, Hardenberg en Steenwijk zouden daarbij als centra van de tweede orde hulpdiensten bij kunnen verrichten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te lang heeft de regering gemeend dat Overijssel zich wel redt. Twente is immers zo sterk geïndustrialiseerd! De in het voorgaande gepubliceerde cijfers tonen aan, zoals wij hebben gezien, dat de twentse schering de inslag van een bewust op grotere variatie van het industrieel potentieel gericht regeringsbeleid niet langer kan ontberen. Het provinciaal bestuur heeft zulks dan ook vastgelegd in een korte nota van 1964, waarbij de beginselen van ‘Plaats en Taak’ van 1961 (1948), weer op ‘het huidige nu’ zijn gericht. Deze nota vestigt opnieuw de aandacht op de uiterst beperkte werking van het beweerd nationaal spreidingsbeleid. Zij stelt dat met name Twente - waar de textielindustrie zo sterk domineert - van een tot voor enige jaren geleden bloeiend industriegebied is geworden een gebied dat niet aan de, terecht hoge, verwachtingen heeft beantwoord. Het provinciaal bestuur wijst erop, met herhaling van hetgeen reeds zo vaak was gesteld, dat niet langer kan worden gewacht; met maatregelen ter verbetering van de verkeers-geografische positie van Overijssel (verkeersverbindingen, met name de E 8); met directe voorzieningen ten behoeve van de industrie (industrieterreinen) en met een krachtig acquisitiebeleid ook op nationaal niveau.
Dat het provinciaal bestuur thans zo sterk de aandacht op Twente vestigt is begrijpelijk. Het gaat immers om een deel van Overijssel en om een landsdeel, dat wegens zijn industrieel karakter en geografische situatie (nationaal en internationaal - Europees - gezien), zowel uit een oogpunt van bevordering van werkgelegenheid als uit het gezichtspunt van ruimtelijk beleid bijzondere bijstand behoeft. En daartoe dienen geëigende maatregelen te worden getroffen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitWij zijn ons er van bewust dat heel veel van wat industrieel Overijssel aangaat in deze korte schets niet aan de orde is gekomen. Eén ding is zeker: De opgewektheid van ‘Plaats en Taak’, dat is geschreven in de sfeer van: als de regering regeert zal Overijssel mede ten bate van het land belangrijke nationaal-economische diensten verrichten, heeft plaats gemaakt voor onrust wegens het uitblijven van spectaculaire maatregelen. Nog eens ten behoeve van deze aantekeningen bladerend in het speciaal Overijssel-nummer van Economisch Statistische Berichten no. 2222 (17 februari 1960), treft ook daar de verwachting dat een gewest, met de mogelijkheden van Overijssel, met een ruimtelijk stramien in streekplannen beter dan in overig Nederland voorhanden, met een industriële traditie en historische positie, met een groot adaptatievermogen van de bevolking, voor de nabije toekomst het beste doet vermoeden. Dat optimisme waarin wij toen nog geloofden, doet bij herlezing denken aan de wat irreële opgewektheid van de padvinder, die bouwend op de echtheid van allen, zijn idealen formuleert. In die Jugendstijl hebben de scribenten zich verkeken op de verwerkelijking door de centrale regering van een aantal veronderstellingen welke zeer bepalend waren voor het eindresultaat. Van deze veronderstellingen is nauwelijks iets bewaarheid. En in plaats dat Overijssel werd omhoog gestoten zitten we nu tegen de teruggang te boksen. Geen decentralisatie van nationale allure van de industrie; geen rigoreuze aanpak van de radiale verkeersvoorzieningen naar Twente; geen krachtdadig beleid, gericht op het vestigen van diensten. Geen tweede schrijftafel; slechts een bijzettafeltje in Leidschendam! Of wordt het rapport-Drees jr. toch nog uit het bureau, op het bureau gelegd? Wie weet.
In Neerlandia verschenen reeds soortgelijke artikelen over Friesland, Groningen, Drenthe, Gelderland, Utrecht, Zeeland en Noord-Brabant. De auteur van dit artikel is werkzaam bij de Provinciale Planologische Dienst te Zwolle. |
|