Conferentie van leraren Nederlands in Duitsland
op 11 en 12 april 1964 te Kaldenkirchen bij Venlo
Zoals bij de lezers van Neerlandia bekend is, wordt op sommige scholen (lagere, mulo-scholen en gymnasia) aan de Nederrijn en in Westfalen Nederlands onderwijs gegeven.
Dit geschiedt op initiatief van een klein aantal afzonderlijke persoonlijkheden, die op de een of andere wijze met het Nederlands in aanraking zijn gekomen, een diepe liefde voor de Nederlandse taal en literatuur hebben opgevat en als echte leraren, die zij zijn, de behoefte voelden hun kennis en enthousiasme aan anderen door te geven.
Om de vele moeilijkheden, die zich bij hun werk voordoen, te overwinnen, is er verleden jaar een vereniging van leraren in het Nederlands opgericht, die het plan heeft om het andere jaar bijeen te komen.
De belangrijkste doelstelling van deze vereniging, waartoe leraren van alle schooltypen behoren, is de vooroordelen uit de weg te ruimen, die er aangaande de Nederlandse taal en cultuur in Duitsland nog steeds bestaan; zoals bijvoorbeeld de voorstelling, dat het Nederlands een Duits dialect zou zijn en dat Nederland slechts op het gebied van de schilderkunst een belangrijke bijdrage tot de Europese cultuur zou hebben geleverd.
Een echt contact tussen de beide buurvolken is pas mogelijk, wanneer aan beide zijden een werkelijke kennis en waardering van de taal en van de culturele prestaties op elk gebied van het buurvolk bestaat. Deze waardering bij de bewoners van de grens streek op te wekken, die deze dan aan het overige Duitsland kunnen doorgeven, is ook een belangrijke taak van de vereniging.
Aldus de Heer Combecher in zijn openingstoespraak.
Een groot deel van de zaterdagmiddagbijeenkomst was gewijd aan het opstellen van een minimum-boekenlijst voor het Nederlands onderwijs, dat, naar het inzicht der vereniging, zowel onderwijs in de taal als in de ‘Landeskunde’ behoort te zijn. Deze lijst zal aan alle scholen en volksuniversiteiten in de grensstreek worden toegezonden.
Bij de discussie hierover bleek o.a. dat er geen geheel bevredigend Nederlands leerboek voor het onderwijs aan Duitse lagere en middelbare scholen bestaat.
Op de zondagochtend-vergadering was een algemene uitwisseling van ervaringen aan de orde. De diepste indruk maakte op ons wel het verslag van de heer K.H. Kauls, leraar aan de stedelijke ‘Realschule’ te Hilden. Het Nederlands onderwijs heeft hier plaats in het kader van de facultatieve werkgemeenschappen, waarvan de leerlingen er zelf een mogen uitkiezen. Er mogen alleen maar jongens aan de cursus Nederlands deelnemen, die als rapportcijfer ruim voldoende voor de andere vreemde talen hebben. Op deze wijze tracht men de stroom van leerlingen, die zich voor de cursus Nederlands aanmelden, wat in te dammen, daar men het aantal leerlingen tot 25 wil beperken. Bij de behandeling van het Nederlands pleegt de heer Kauls de leerlingen op de relaties van onze taal met het Engels en het Frans, zijn eigenlijke onderwijsvakken, opmerkzaam te maken.
Naast enkele methodisch vooruitstrevende leerboeken, die de basiswoordenlijst als grondslag hebben, gebruikt hij leesboeken o.a. de avonturenverhalen ‘Bonte Wereld’ en vertaalt met zijn leerlingen Duitse ‘Abenteuergeschichten’ in het Nederlands. Ook laat hij onder hen het jeugdtijdschrift ‘De lage Landen’ circuleren en moedigt hen aan een cultuur-map voor het Nederlands taal gebied aan te leggen. Daarnaast corresponderen zijn leerlingen in het Nederlands met Vlaamse en Nederlandse scholieren. Ook organiseert de heer Kauls uitwisselingen met Nederlandse en Belgische collega's; ja zelfs hebben de deelnemers aan de Nederlandse taallessen onlangs op een ouderavond een Nederlands toneelstuk opgevoerd, dat bij de hoorders groot succes oogstte.
Voorts vinden er sinds twee jaar uitwisselingen met Nederlandse en Vlaamse scholen plaats, waarbij de leerlingen gewoon het onderwijs van hun gastschool volgen. Vooral door het feit, dat beide partijen de taal van de andere partij leren, is de verstandhouding tussen de jongeren bij zulke gelegenheden bijzonder goed en groeit zij soms uit tot nauwere contacten, die b.v. onderlinge uitnodigingen gedurende de vakanties tot gevolg hebben.
De heer Combecher besloot de morgenvergadering met het doen van enige voorstellen Zo opperde hij het plan, dat de leden van de vereniging die vaak beter dan een Nederlander kunnen beoordelen, wat de Duitser op dit gebied interesseert, samen een boek over Noord- en Zuid-Nederland in zijn verschillende aspecten zouden samenstellen.
De over het geheel geslaagde conferentie werd besloten met een openbare voordracht van dr. F. Gorissen, archivaris te Kleef, over ‘Die Europäische Aufgabe des Niederrheins Mittler zwischen deutscher und niederländischer Kultur’.
Dr. Gorissen zette in zijn briljante inleiding uiteen, dat zowel de Duitser als de Nederlander dikwijls het slachtoffer is van een vervalsing van de geschiedenis. Bij het geschiedenisonderwijs op de scholen gaat men namelijk steeds uit van de bestaande nationale staten en zo wordt de gehele geschiedkundige evolutie voorgesteld als een gebeuren, dat van meet af aan doelbewust op het tot stand komen van deze nationale staten is gericht geweest. In werkelijkheid echter bestaat de geschiedenis uit een reeks van toevallen. Zo behoorde het gebied aan de Beneden-Rijn van Kleef tot Dusseldorp cultureel bij Nederland; het onderwijs werd in het Nederlands gegeven, er werd in het Nederlands gepreekt en de boeren uit de streek gingen zaterdags naar Nijmegen voor een borrel.
Pas in de tweede helft van de 19e eeuw werd hier door het schoolonderwijs kunstmatig een grens opgeworpen. Wij spreken nog altijd over Nederland en vergeten daarbij, dat de tegenhanger van Nederland oorspronkelijk het ‘Oberland’ was, dat bij de heuvelruggen ten zuiden van Keulen begint.
Dit vervalste geschiedkundige beeld kan slechts worden gecorrigeerd, als men zich intensief bezig houdt met de geschiedenis van zijn geboortestreek. Een zodanige studie zou als de taak van elk ontwikkeld mens behoren te worden beschouwd. Omdat niemand graag voor onontwikkeld wil doorgaan, is het vrij gemakkelijk belangstelling voor ‘Heimatgeschichte’ te wekken en dat betekent aan de Nederrijn dan tevens het wekken van belangstelling voor de Nederlandse taal, daar alle geschiedkundige bronnen, op die van de laatste 100 jaar na, in het Nederlands zijn geschreven.
Met dit voorbeeld, dat hij reeds meermalen in de praktijk heeft beproefd, toonde dr. Gorissen aan, dat men de mensen er slechts toe kan brengen Nederlands te leren, als men een behoefte eraan bij hen opwekt.
Deze bewust provocerende inleiding lokte een levendige discussie uit. Daarbij werd van Duitse zijde weer het bekende verwijt geuit, dat de Nederlander zijn eigen taal niet hoogschat en daarom de pogingen een echt begrip voor het Nederlands in Duitsland te wekken, niet steunt, ja ze zelfs dwarsboomt.
Dit verwijt moge in sommige gevallen opgaan, bij deze vergadering scheen het enigszins misplaatst, daar er zowel van officiële als van officieuse Nederlandse zijde vrij veel belanstelling getoond werd. Zo woonden de Nederlandse Consul-Generaal te Kleef, mr. B. van Eyck, en namens de Culturele Raad voor Limburg de heer A.H. Salden de slotzitting bij, terwijl namens het Algemeen Nederlands Verbond en de Werkcommissie van Hoogleraren en Lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten dr. J.M. Jalink aan de gehele conferentie deelnam. Ook had het Algemeen Handelsblad een verslaggever gezonden.
Dr. H.D. Jalink-Wesle
Dr. J.M. Jalink