Neerlandia. Jaargang 68
(1964)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdOntstaanThe British Council dankt zijn ontstaan aan de inzichten van Britse diplomaten. Dit blijkt uit het overzicht van de eerste twintig jaren van deze organisatie, The British Council 1934-1955Ga naar voetnoot1), geschreven door eveneens een diplomaat, Harold Nicolson. Nu, na bijna dertig jaar, is het bestaan van The British Council iets dat vanzelf spreekt. Het is een instelling welke zowel in binnen- als buitenland alom wordt aanvaard en gewaardeerd. Dit is niet altijd het geval geweest. Vóór in 1934 het particuliere British Committee for relations with other countries werd opgericht, was reeds een aantal pogingen op onbegrip gestrand. De gedachte dat het wel eens nuttig zou kunnen zijn, ja zelfs noodzakelijk om enige culturele activiteit in het buitenland te ontplooien is in Engeland voor het eerst geopperd door Lord Curzon. Deze befaamde diplomaat en politicus richtte in 1920 in het Britse ministerie van buitenlandse zaken een commissie op onder voorzitterschap van Sir John Tilley teneinde de positie van de Engelse gemeenschappen in het buitenland te onderzoeken.
De commissie rapporteerdeGa naar voetnoot2), dat het wenselijk was Engelsen in het buitenland alle mogelijke steun te verlenen en dat het zelfs de morele plicht van Harer Majesteits regering leek te zijn kinderen van Britse onderdanen in het buitenland ter plaatse in Engelse scholen te onderwijzen. Tegelijkertijd zag men geen enkele reden waarom ook niet-Engelse leerlingen niet tot de Engelse scholen zouden worden toegelaten en men bepleitte een stelsel voor beurzen en prijzen om vele niet-Engelsen aan te trekken. Voorts zou er een Standing Committee, een Bestendig Comité moeten worden ingesteld, waarin vertegenwoordigers van enkele ministeries en van het in export geïnteresseerde bedrijfsleven zouden zitting nemen om in Engeland maatregelen te nemen voor het opvangen van buitenlandse studenten. Dringend werd de oprichting aanbevolen van British Centres, voorzien van bibliotheken en een culturele staf, in een aantal hoofdsteden. Om elk misverstand te voorkomen verklaarde men zich uitdrukkelijk te willen onthouden van ‘any form of political propaganda’. De verspreiding van de Engelse taal en cultuur zou het enige doel mogen zijn. De verwezenlijking van deze plannen, de oprichting van scholen en instituten in het buitenland en het opvangen van buitenlanders in Engeland, vergde volgens de commissie een miljoen gulden per jaar... Het ministerie van financiën liet daarop weten, dat zelfs de oprichting van een bestendig comité tot de onmogelijkheden behoorde. Thans, in 1962-1963, bedraagt het budget van The British Council 8 miljoen pond, hoofdzakelijk overheidsgelden. Na deze mislukking bleven echter rapporten binnenstromen over de schade die werd aangericht aan Britse belangen door de Engelse inactiviteit en nonchalance op het gebied van onderwijs en cultuur in het buitenland. Delegaties onder leiding van Lord d'Abernon, Sir Ernest Thompson en Sir Alan Anderson naar Zuid-Amerika, het Verre Oosten en Finland in de jaren 1929, 1931 en 1933 rapporteerden alle over het falen van de regering in het winnen van goodwill door middel van het verspreiden van kennis van taal en cultuur. Door deze berichten gewaarschuwd herhaalde op 18 juni 1934 de directeur van de afdeling voorlichting van het ministerie van buitenlandse zaken, Mr. Reginald Leeper, de aanbeveling van het Tilley Committee: onderwijs van de Engelse taal en culturele voorlichting in het buitenland. De algemene beleidsbepaling zou in handen van de regering kunnen blijven, het dagelijks werk zou even- | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
De stand van the Council op de boekenbeurs in Djakarta 1960
Opvang van buitenlandse studenten in Engeland
wel door particuliere instellingen moeten worden verricht. Bestaande organisaties, ook in het buitenland, zouden moeten worden ingeschakeld, beurzen en prijzen zouden voor de nodige aantrekkelijkheid moeten zorgen en wellicht zou het Britse bedrijfsleven te bewegen zijn tot vrijwillige medefinanciering.
Ditmaal leek de tijd rijp te zijn. Twee commissies werden ingesteld, een voor het opvangen van buitenlandse studenten in Engeland en een ter bevordering van de Engelse taal en cultuur in het buitenland. Op 20 februari 1935 werd een uitvoerend comité gekozen en de Prins van Wales aanvaardde het beschermheerschap. De regering verleende een bedrag van 6000 pond, dat opliep tot 130 000 pond in 1938 en in 1962-1963 reeds tot 8 miljoen pond is gestegen.
De vrijwillige bijdragen namen snel af, zodat overheidsgelden verreweg het belangrijkste element vormen. Naar analogie echter van de organisatie van de B.B.C. is men ervan overtuigd dat de beste resultaten slechts dan bereikt kunnen worden, - juist ter vermijding van identificatie met een officiële regeringspolitiek en de daaruit voortvloeiende mogelijke weerstanden in het buitenland, - indien the British Council verzekerd is van de grootst mogelijke zelfstandigheid. Deze zelfstandigheid werd o.m. bevestigd door verlening van koninklijke goedkeuringGa naar voetnoot3) door koning George VI in oktober 1940.
Het is niet eenvoudig het werk van the British Council aan de hand van concrete en exacte resultaten te beoordelen. Het betreft ‘long-term policy’ en resultaten zijn slechts op zeer lange termijn en dan nog meestal op indirecte wijze merkbaar. Niettemin zijn deskundigen vol lof over het werk, maar, zo merkt Sir Harold NicolsonGa naar voetnoot4) op, hun uitlatingen zijn ‘unlikely to create any profound emotion in the hearts of the British taxpayer, the members of the House of Commons Select Committee on Estimates or the Organisation and Methods Division of Her Majesty's Treasury. Nor do they provide the Council with any precise directives as to the scope and nature of its functions in a period of comparitive peace.’ | |||||||||||||
OrganisatieHet ‘British Committee for Relations with other Countries’ werd in 1934 opgericht als een particuliere instelling met steun van het ministerie van buitenlandse zaken. The British Council, zoals het reeds spoedig werd genoemd, stelde zich tot taak:
In de koninklijke oorkonde van 1940 is de taak in iets ruimere bewoordingen geformuleerd teneinde een soepeler uitvoering mogelijk te maken:
Tot The British Council behoren een Uitvoerend Comité en een aantal Raadgevende Commissies. Naast de president, generaal Sir Ronald Adam en de vice-president, Sir Reginald Leeper, wordt de voorzitter van het Uitvoerend Comité, Lord Bridges, bijgestaan door drie ondervoorzitters. Het aantal leden schommelt tussen vijftien en dertig en bedroeg per 1 oktober 1963 zevenentwintig. Directeur-generaal is Sir Paul Sinker. Het overgrote deel der leden wordt gekozen. De gekozen leden zijn vertegenwoordigers van universiteiten, van instellingen op het gebied van kunsten en letteren, van uitgeverijen, van de industrie en de vakbonden en leden van het parlement. Een klein aantal van de leden van het Uitvoerend Comité wordt niet gekozen, doch benoemd door enkele ministeries zoals buitenlandse zaken, onderwijs, kunsten en wetenschappen, koloniën en gemenebest, het departement voor technische samenwerking, en de ministeries van financiën en economische zaken. Ook de speciale vertegenwoordigers van Schotland en Noord-Ierland zijn benoemde leden. | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
De raadgevende commissies, een 20-tal, worden gevormd door deskundigen op het gebied van de kunsten, wetenschappen en het onderwijs, of zijn meer praktisch ingesteld zoals het British Books Overseas Committee, English Studies Committee, Committee for Commonwealth University Interchange en de London Conference on Overseas Students.
Tevoren is er reeds op gewezen dat the British Council een onafhankelijke particuliere organisatie is. Toch zijn het voornamelijk overheidsgelden die het werk mogelijk maken. In welke mate is men nu werkelijk onafhankelijk? In de praktijk komt het er op neer, dat de Britse regering bepaalt wáár, met name in welk land en op welke schaal the British Council moet optreden, maar dat de uitvoering van de te nemen stappen geheel aan de organisatie zelf wordt overgelaten. Regelmatig overleg met de regering en het strikte a-politieke karakter waarborgen echter in het dagelijkse werk grote doelmatigheid en succes. | |||||||||||||
Het werkThe British Council is in ongeveer 80 landen over de gehele wereld verspreid werkzaam. Ongeveer viervijfde van de middelen wordt evenwel aan de ontwikkelingslanden besteed. Bij het werk in het buitenland is een der belangrijkste grondbeginselen, dat alle activiteiten zowel in het belang van het Verenigd Koninkrijk als van het vreemde land moeten zijn. Derhalve wordt steeds overleg gepleegd met de plaatselijke autoriteiten. In sommige landen heeft the British Council eigen instituten waar door Engelsen aan geïnteresseerden o.m. onderwijs in de Engelse taal wordt gegeven. Veel belangrijker is echter de opleiding van plaatselijke krachten tot leraar Engels. Deze vorm van verspreiding van de Engelse taal is dan ook een der hoofdtaken van the British Council geworden. De gehele problematiek van het opleiden van taaldeskundigen, die leraar zullen zijn voor de opleiding van weer nieuwe leraren Engels, vormt het onderwerp van studie van een speciale commissie. In Londen werd daartoe tevens opgericht een English Teaching Information Centre, dat zich sinds kort ook bezig houdt met de vervolmaking van taalonderwijs via de televisie. Voorts tracht het Engelse onderwijskrachten aan te trekken voor dienst in het buitenland, terwijl buitenlandse scholen naar Engels model worden gesteund, zowel geldelijk als met alle andere ten dienste staande middelen. Tot het werk in het buitenland behoort eveneens het oprichten en in stand houden van Engelse bibliotheken en het organiseren van tentoonstellingen. Maar belangrijker is wellicht nog het gehele apparaat dat the British Council in eigen land laat functioneren om alle buitenlandse studenten en andere buitenlanders op te vangen die voor een verblijf van meer dan kortstondige duur naar Engeland zijn gekomen. Het is van niet te onderschatten belang dat deze mensen een aangename herinnering aan hun verblijf in Engeland mee naar huis nemen. De diensten die een vreemde bij binnenkomst ter beschikking staan lopen van hulp bij het vinden van een onderkomen, korte inleidingen over de Engelse manier van leven, het ter beschikking stellen van clubs en het zorgen voor het tot stand komen van een gastvrij onthaal in Engelse gezinnen tot het organiseren van studiereizen door het gehele land tijdens weekeinden en in de vakanties. Reeds vroegtijdig heeft men ingezien, dat het grote verschil in levensgewoonten van vreemdeling en gastheer het voor beiden niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk maakt speciale maatregelen te nemen om een goede verstandhouding te waarborgen. Het uiteindelijke doel daarbij is hetzelfde als bij het werk in het buitenland: begrip kweken door middel van het kennis nemen van taal en cultuur tot wederzijds voordeel. Dat de taal daarbij een centrale plaats inneemt behoeft nu welhaast niet meer te worden betoogd. De taal is zodanig met de cultuur waarvan zij deel uitmaakt verbonden, dat een vreemde taal niet werkelijk bij machte is haar rol over te nemen wanneer het er om gaat bekendheid te geven aan een bepaalde samenleving. |
|