Taal-Kronijkje
Kantelberg en Rijkaard
Het volgende kon niet meer in het maartnummer worden opgenomen.
Red.
In het februarinummer eindigde dit rubriekje op blz. 30 met de zin: ‘Dit doet ons denken aan ‘Kantelberg’, een naam die sommige Zuidafrikaners gebruiken voor ‘Canterbury’.
Het lag ver van ons, daar critiek op te doen horen; wij wisten wel, dat Kantelberg oer-Hollands is en wij houden van Nederlandse namen; waarom, zo vragen wij ons nog altijd af, wel: Londen en Parijs, maar niet Nieuw-York. Maar wij in Nederland waren Kantelberg verleerd, we spreken van Canterbury; vandaar de verwijzing naar onze zuidelijkste taalbroeders, die de oude Nederlandse naam levendig houden. Onze ingeslapen aandacht voor die mooie oud-Hollandse naam weer nieuw leven te hebben ingeblazen, is de verdienste van enkele briefschrijvers, die wij danken voor hun critisch en aandachtig lezen. Het eerste kwam de oudhoofdredacteur van het A.N.P., ons lid de heer D.J. Lambooy ons bewijzen, dat Neerlandia en zijn kronijkje nog wel goed worden gelezen. Hij schrijft:
‘Voorshands geloof ik nog, dat dit toch niet vreemd is, echt de Hollandse naam voor de stad van Chaucer, zoals Köln Keulen werd, Paris Parijs en nu nog Scarborough onder de Scheveningse vissers heet ‘Scharenburg’.
Wat Kantelberg betreft: ik grond mijn vermoeden, dat dit de Nederlandse authentieke vertaling van Canterbury is op twee gedichten van Vondel. Het ene, getiteld: ‘Vertroostinghe aan Geeraert Vossius, kanonick te Kantelbergh, over zijn “zoon Dionys”, het andere: “Op den heer Geeraert Vossius, kanonick der aartsbisschoppelijke kerke te Kantelberg”. Dit laatste gedicht stamt volgens dr. Cath. v.d. Graft uit 1641 - dus nog 11 jaren voor de landing van Van Riebeeck aan de Kaap.’
Toen kwam de heer A.J. Aernouts te St.-Kwintens-Lennik. Hij licht ons in, dat ‘Kantelberg’ ook wordt gebruikt in Vlaanderen (voorbeeld Leclerc Camerlinckx, Geschiedenis van de Middeleeuwen, p. 21 en 187). Hij vermoedt, dat het de oude middeleeuwse term is (vgl. Rutsemadouwe of iets dergelijks voor Rocamadour). ‘Trouwens’, zo gaat hij verder, ‘in alle talen vertaalt men de namen van de belangrijkste steden in het buitenland. Waarom niet in het Nederlands? Al ben ik het met U en met de N.R.C. eens, dat “Rijkaard” belachelijk is. Maar moet men daarom een term die men niet kent, dadelijk veroordelen? Dan zou “beiaard” voor de meeste Nederlanders een belachelijk purisme zijn...’
Natuurlijk! Slechts dit: ‘Rijkaard’ en ‘Kantelberg’ kende ik heus wel.
Dr. mr. H.P. Schaap uit Zierikzee getuigde ook van zijn liefde voor de Nederlandse taal en haar juiste spelling. Hem heb ik al eens meer ontmoet op het pad waar de al te vreemde ranken in de Nederlandse taaltuin woekeren. Ik schreef in Djakarta een jaar of 15 geleden in het Indische weekblad ‘De Banier’, waarvan ik van 1949-1950 hoofdredacteur was, over de nieuwe mode, de Nederlandse oe-klank door u weer te geven: Surabaja, Bandung, en vroeg mij af, of we dan b.v. maar Loetjebruk moesten gaan schrijven i.p.v. Lutjebroek. De heer Schaap reageerde destijds hierop in Neerlandia met instemming. (Tussen haakjes: ook nu moeten we in dit opzicht waakzaam blijven: hoe gemakkelijk schrijft men b.v. Bantu i.p.v. Bantoe.) Hij verdedigt nu ook ‘Rijkaard’, in